Er is een vogelaarsoort waar ik een beetje kriegelig en giechelig van word. Mijn fout, niet de hunne… Maar het heeft voor mij iets lachwekkends als acht Engelse ‘twitchers’ een akkerveldje zo groot als een badlaken onder schot houden met acht joekels van camera’s. Daar zou een exemplaar van de nog net niet helemaal uitgestorven ‘corncrake’ zich bevinden.
‘Kreks-kreks’ zegt zo’n corncrake (kwartelkoning) en er zoemde een gerucht rond dat iemands verre achterneef bij krachtige oostenwind iets had opgevangen dat leek op de roep van het corncrake-mannetje, al viel niet uit te sluiten dat het een cornflake-etend toeristenvrouwtje was uit B&B The Yellow Primrose.
Gisteren staken wij vanuit Wijhe de IJssel over (daar is een pont voor – het was niet dat we een doorwaadbare plaats moesten zoeken of een vlot construeren van zwerfafval) en liepen naar Wapenveld. Naar Cafetaria ‘Het Zwarte Paard’, voor de kenners. We zagen een vrouw vanuit haar stilstaande auto foto’s maken. ‘De gele kwikstaart is terug’ zei ze toen ik een praatje aanknoopte. Een paarse nikkelvink was mij om het even geweest. Het was een leuk, enthousiast mens en ze toonde ons enkele van haar fraaiste jachttrofeeën – scherpe foto’s, van piepkleine fluitertjes tot ooievaars met in hun bek genoeg kreupelhout om een vlot van te bouwen. Of een nest desnoods.
Wij vroegen of er ergens een klompenpaadje was als doorsteekje (nee) maar als we daarginds nou linksaf gingen… Ze beloofde ons een rijk vogelgebied.
En dat was het begin van onze tijdreis. Na een halve kilometer hoorden we een kievit. En nog een. En nog veel meer vogels. Er huisde van alles in die weilanden. Grutto’s ook. Het was niet één krijs hier of een verdwaald melodietje daar – de lucht was zwanger van vogelgeluiden. Een lange oormassage die wonderen deed voor het humeur. Ineens wist ik waarom: precies zo klonk het bij Zijkanaal B of in de Hekslootpolder vijftig jaar geleden, bij Spaarndam, als ik daar mijn hengeltje had uitgegooid.
We stapten verder (glunderend). Aan de overkant van een wetering waren twee boeren bezig hun schaapskudde naar een ander veld te loodsen. ‘Waar is de schaapshond?’ vroeg ik. ‘IK ben de hond!’ Ook hun schapen waren als ik het geblaat goed vertaalde in een prima humeur.
Weer wat verderop stonden twee mannen met verrekijkers. Ze zagen er uit als biologen in biologenkleding: zeer biologisch dus en met gepaste trots lieten ze weten dat ze van Stichting Vrienden van het Boerenland waren. Ze wezen op het schrikdraad, tegen vossen en andere rovers die wel een wulpeneitje lusten op Eerste Paasdag en op Tweede Paasdag en derde en vierde – zolang de voorraad strekt.
Het hele gebied kon nu (als ik het goed heb onthouden) bogen op 55 gruttobroedparen. ‘Lief zijn voor de boeren’ was hun geheim. Praten, samenwerken. Dat mochten ze direct demonstreren, want die schaapskudde zou door een weiland worden gedirigeerd met twee kievitsnesten. Ze onderhandelden even met de boer en even later zag ik ze als twee fanatieke korfbalverdedigers bij die nesten staan, zodat die niet konden worden vertrapt.
P.S. 1: Voor vergelijkbare geluidsnostalgie zie het Dagklad-stukje Marken
P.S. 2: Voor een andere bedreigde soort was er onlangs ook goed nieuws. De ‘ouderwetse’ elektriciteitsmasten worden bij nader inzien niet vervangen door de strakke Wintracks. Bij de Hoogwatergeul ben ik altijd erg ingenomen met de hoogspanningsmasten.