Dat rokers boos zijn dat ze op steeds minder plekken mogen roken, heeft alles te maken met verslaving. Ze kunnen – ondanks de doodsdreigingen – niet van de sigaret afblijven. Ze móeten roken. Dan is iedere hobbel lastig te nemen. Ineens mag je niet meer in je eigen huis roken, ineens moet je dat hele uur in de trein zonder, ineens dit en ineens dat… ‘Je mag hier in Nederland ook helemaal niks meer’.
Bij de gestopte roker speelt die verslaving ook een rol in zijn antipathie. Hij heeft de verslaving overwonnen.
– Dat kan leiden tot minachting voor de nog-roker, omdat de gestopte roker de ervaring kan hebben dat stoppen hem maar een klein beetje wilskracht kostte.
– Dat kan ook leiden tot boze reacties, iedere keer als hij toch weer die kankerverwekkende rook in zijn neus ruikt. Want daar was hij nu net aan ontsnapt en nu is er die ander die hem alsnog teer in de longen laat inhaleren.
De verslaving overwonnen hebben en een gezond leven willen zijn facetten die in andere mate gelden voor niet rokers die nooit gerookt hebben.
- Als je geen verslaving hebt of geen aanleg voor verslaving, dan is het wellicht niet makkelijk je in te leven in een verslaafde roker en diens worsteling te stoppen (wat al 100 keer door zijn hoofd speelde).
- Onder de groep nooit-gerookt zitten ook mensen die zich niet zo veel aantrekken van de gezondheidsrisico’s van meeroken. Vermoedelijk zijn dat er best veel:
- want je hebt een categorie die er gewoon niet over nadenkt,
- er is een groep die geen schade ziet in die enkele keer meeroken
- en je hebt de groep onwetenden over de kankergevaren van meeroken.
De kans dat niet rokers de ergsten zijn is dus best groot. Maar waarvoor of waar tegen is dat een argument? Moeten die zich daarom dan maar stil houden? Of moeten we juist naar hen luisteren omdat ze de ervaringsdeskundigen zijn?
Je kunt gerust het standpunt huldigen dat ‘niet-rokers zijn de ergsten’ een afleidingsmanoeuvre is voor een andere stelling: ‘rokers die in bijzijn van anderen roken zijn de ergsten.