Dat kinderen vaker buiten spelen op uitdagende speelplekken zal weinig groenprofessionals verrassen. Toch vonden onderzoekers van het Mulier Instituut het nodig om dit opnieuw te onderzoeken.
Door Heleen Kommers
En terecht, blijkt nu: het rapport ‘Uitdagende speelplekken voor kinderen’ bundelt niet alleen praktijkervaringen, maar biedt ook overzicht en onderbouwing die beleidsmakers en ontwerpers kunnen gebruiken om gerichter te handelen.
Voor het onderzoek raadpleegden onderzoekers Amika Singh, Tessa ten Tije en Lisa Wilderink literatuur, professionals én kinderen. De conclusie is helder: speelplekken die uitdagend zijn, met hoogteverschillen, losse materialen, verschillende speelzones en voldoende open ruimte, nodigen uit tot meer en langer buitenspelen. Maar dat is niet het hele verhaal.
Van speeltoestel naar speelvriendelijke wijk
Wat het onderzoek onderscheidt, is de brede blik. Slechts 18 van de 199 geïdentificeerde factoren hebben direct te maken met de inrichting van de speelplek zelf. De rest gaat over zaken als sociale veiligheid, ouderlijke houding, inrichting van de buurt, bereikbaarheid en aanwezigheid van andere kinderen. ‘Een goede speelplek alleen is niet genoeg’, stellen de onderzoekers. ‘Een kindvriendelijke openbare ruimte begint bij een speelvriendelijke wijk.’
Kinderen willen zich uitgedaagd voelen. Dat betekent ook: risico’s nemen, klimmen, vallen, ontdekken. Juist dat soort spel is waardevol, maar het schuurt met hoe we veiligheid nu organiseren’
Spanning tussen uitdaging en veiligheid
Een interessante bevinding is dat veel ontwerpers en beleidsmakers vastlopen in veiligheidsnormen. Kinderen zoeken juist risico’s: klimmen, springen, ontdekken. Professionals willen dat ook mogelijk maken, maar voelen zich beperkt door regelgeving en aansprakelijkheid. Die spanning vraagt om slimme oplossingen binnen de bestaande kaders.
Ook losse materialen, zoals takken, touwen of boomstammen, worden door kinderen gewaardeerd. Maar beheer en onderhoud worden vaak als bezwaar genoemd. Gemeenten zouden hier volgens het rapport meer in kunnen experimenteren, bijvoorbeeld via tijdelijke installaties of beheerafspraken.
Slechts 18 van de 199 geïdentificeerde factoren hebben direct te maken met de inrichting van de speelplek zelf
(Lees verder onder afbeeldingen)

Beheer en speelruimte: een spanningsveld?
Losse materialen, water en natuurlijke elementen zorgen voor meer speelwaarde, maar stellen ook andere eisen aan beheer. Het rapport wijst op de noodzaak van samenwerking tussen ontwerpers, speelbeleidsadviseurs en groenbeheerders. ‘Standaardiseren lijkt veilig, maar leidt vaak tot saaie plekken die kinderen mijden. Een meer organisch ingerichte speelplek vraagt iets van beheer – maar levert ook meer op.’
Kinderen als bron van ontwerpkennis
Opvallend is ook de oproep om kinderen actiever te betrekken bij het ontwerp. Niet alleen via inspraakrondes, maar door bijvoorbeeld speelgedrag te observeren of ontwerpideeën te testen. Dat hoeft niet ingewikkeld of kostbaar te zijn. Volgens de onderzoekers levert het bovendien speelplekken op die beter aansluiten bij wat kinderen echt willen.
Conclusie
Hoewel het uitgangspunt van het onderzoek bekend klinkt, biedt het rapport inhoudelijke verdieping die helpt om knelpunten en kansen beter in kaart te brengen. Met name de samenhang tussen ontwerp, omgeving en sociale factoren maakt duidelijk: wie wil dat kinderen meer buiten spelen, moet verder kijken dan de zandbak en het klimrek.
Praktische aanbevelingen voor gemeenten
Creëer ruimte voor variatie: combineer toestellen met open gras, water, hoogteverschillen en natuurlijke elementen.
Werk met losse materialen: denk aan stokken, stenen, zand en touwen. Dit stimuleert creatief spel – eventueel tijdelijk of in samenwerking met buurtinitiatieven.
Zorg voor zonering: maak plekken voor rennen, chillen, fantaseren en klimmen. Elk kind speelt anders.
Betrek kinderen: niet alleen via inspraak, maar ook door ze te observeren, ontwerpen te laten tekenen of prototypes te testen.
Denk wijkbreed: leg verbindingen tussen speelplekken, schoolroutes, plantsoenen en verblijfsplekken.
Het rapport wijst op de noodzaak van samenwerking tussen ontwerpers, speelbeleidsadviseurs en groenbeheerders
Vragen aan de onderzoekers
Allereerst wil ik weten hoe je het spanningsveld afweegt tussen veiligheidsnormen (overregulering) en de wens van kinderen én professionals voor avontuurlijke risico-elementen in speeltoestellen.
Tessa ten Tije: ‘Veiligheidsnormen zijn belangrijk om ernstige ongelukken te voorkomen. Tegelijkertijd blijkt uit onderzoek dat het (durven) nemen van risico’s essentieel is voor de ontwikkeling van kinderen. Door risicovol buitenspelen leren kinderen hun grenzen kennen, bouwen ze zelfvertrouwen op en verbeteren ze hun motoriek. Avontuurlijk spelen betekent niet per se onveilig spelen. Professionals uit ons onderzoek geven aan dat binnen de bestaande veiligheidsnormen meer mogelijk is dan vaak wordt gedacht. Ontwerpers kunnen toestellen maken die én voldoen aan de regels én voldoende uitdaging bieden. Belangrijk is wel dat ook ouders en professionals, zoals pedagogisch medewerkers, het risicovolle spel ondersteunen. Uit onderzoek blijkt dat ze soms te beschermend zijn en zo avontuurlijk spelen beperken. De rol van de toezichthouder, zoals de NVWA, is hierin ook belangrijk: heldere communicatie over wat wel kan binnen de normen zou ontwerpers en beheerders helpen. Zo ontstaat er ruimte voor spelen waarin kinderen kunnen leren door vallen en opstaan.’
‘Binnen de bestaande veiligheidsnormen is meer mogelijk dan vaak wordt gedacht’
Speelgoed uitleenplekken
Welke concrete stappen kunnen gemeenten zetten om “losse speelmaterialen” structureel toe te staan en onderhouden, gezien de bezwaren vanuit groenbeheer?
Ten Tije: ‘In onze gesprekken voor ons onderzoek hoorden we verschillende mooie suggesties, zoals containers of speelgoed uitleenplekken met losse speelmaterialen zoals ballen, fietsjes, emmers en schepjes, die worden beheerd door professionals zoals buurtsportcoaches, of door buurtbewoners, vrijwilligers of kinderen zelf. Ook de natuur biedt tal van losse speelmaterialen, zoals takken of zand. Gemeenten kunnen dus ook inzetten op meer groen in de wijk om in te buitenspelen.’
‘Het is cruciaal om kinderen te betrekken in alle fasen van het proces’
Serieuze participatie
En hoe waarborg je tenslotte dat participatie van kinderen in het ontwerpproces werkelijk effect heeft op het eindontwerp, zonder het speelplekkenbudget onevenredig te belasten?
Ten Tije: ‘Goede participatie van kinderen kost tijd en dus geld, maar een speelplek die niet aansluit bij hun behoeften is pas echt een gemiste investering. Uit eigen ervaring blijkt dat het cruciaal is om kinderen te betrekken in alle fasen van het proces: van het ophalen van wensen en belemmeringen tot het meedenken over ontwerp en locatie, binnen een realistisch budget. Ga met kinderen in gesprek, luister actief naar hun ideeën en verwerk deze zichtbaar in het plan. Laat ze ook weten wat er met hun input gebeurt en wanneer veranderingen te verwachten zijn. Terugkoppeling is ook essentieel voor serieuze participatie. Daarnaast is het belangrijk dat beleidsmakers en ontwerpers niet vooraf al bepalen hoe de speelplek eruit moet zien. Begin open en zonder vooropgezet plan. Zo ontstaat een speelruimte die echt past bij de beleving en behoeften van kinderen.’
‘Gemeenten kunnen dus ook inzetten op meer groen in de wijk om in te spelen’
Tegengestelde belangen
John Bakker, directeur en mede-eigenaar van Hercules Speeltoestellen herkent zich in een aantal van de conclusies. ‘Vroeger vermaakten we onszelf, of er was altijd wel iemand om mee te spelen. Je had genoeg te doen én genoeg ruimte. Als we nu een speelplek aanleggen, dan spelen er tegengestelde belangen. Ontwikkelaars verdienen veel meer aan huizen dan aan een speelplek, dus de ruimte is beperkt. Verder ligt er wet- en regelgeving op het gebied van veiligheid, net als een vastgesteld budget binnen gemeenschapsgeld. Een ingewikkelde opgave.’ Die spanning tussen uitdaging en veiligheid benoemen de onderzoekers ook: ‘Veel ontwerpers en beleidsmakers lopen vast in veiligheidsnormen.
Verder geeft Bakker aan veel in gesprek te gaan met buurtbewoners. Volgens de onderzoekers belangrijk: ‘Denk wijkbreed: leg verbindingen tussen speelplekken, schoolroutes, plantsoenen en verblijfsplekken. En ga met kinderen in gesprek, en observeer ze vervolgens op een speelplek.’ Ook dat laatste doet Bakker. ‘We bezoeken de door ons aangelegde speelplekken nadien regelmatig, om te zien hoe intensief verschillende speelelementen gebruikt worden. We willen die feedback altijd hebben, vanuit de gemeenten, wijkbewoners én kinderen.’
Eerder betrokken worden bij ontwikkelplannen
‘Onze kinderen moeten opgroeien tot verstandige volwassenen, die allerlei dingen hebben ervaren en die risico’s kunnen inschatten. Dat kan niet in een té beperkt ingerichte omgeving waarin veiligheid vooropstaat. Ik denk dat ook plezier en uitdaging voorop moeten staan. Het is zoeken naar een combinatie.’ Zou het volgens Bakker helpen als partijen zoals Hercules eerder bij inrichtingsplannen betrokken worden? ‘In het voortraject zou je al met elkaar in overleg moeten over waar de speelplekken komen en of daar ook voldoende ruimte is. Ik doe dit werk nu 28 jaar en wat nooit veranderd is? Dat architectenbureaus de mooiste gebouwen ontwerpen, zowel van buiten als van binnen, maar het enige dat ze intekenen op het schoolplein, is een zandbak. Waarom ziet men het schoolplein niet als een extra leslokaal? Dat is het namelijk en moet ook goed ingericht worden. Toch komt dat altijd op het eind, als budgetten nagenoeg op, of al overschreden zijn.’
Uitdagend, maar doordacht
Een goede speelplek is niet per se de veiligste, maar de meest betekenisvolle. ‘Kinderen hebben risico’s nodig die ze zélf kunnen inschatten’, zegt Willem Butz van BOERplay. ‘Daar groeien ze van, fysiek en mentaal.’ Volgens hem moeten ontwerpers en beheerders dus niet elk risico vermijden, maar vooral het verschil herkennen tussen aanvaardbaar risico en onaanvaardbaar gevaar. De veiligheidsnorm (NEN-EN 1176) laat daar ook bewust ruimte voor. BOERplay werkt volgens het principe ‘uitdagend, maar doordacht’: speelplekken die spannend zijn dankzij hoogte, beweging of onvoorspelbaarheid, maar wel binnen de norm. ‘Zonder spanning is er geen spel’, aldus Butz. ‘En wie durft als ontwerper, ziet hoeveel ruimte er eigenlijk wél is.’
‘Rommelig spel’: géén achterstallig onderhoud, maar gewenst gedrag
Naast vaste toestellen speelt ook het gebruik van losse materialen een belangrijke rol. Takken, stenen, boomstammen en zand stimuleren bouwen, samenwerken en experimenteren — maar worden in de praktijk vaak geweerd. ‘Beheerders vrezen rommel, onkruid of onveiligheid, terwijl het juist waardevol spelmateriaal is’, zegt Butz. Gemeenten die hier toch ruimte voor maken, doen dat structureel en doordacht: ze stemmen ontwerp en beheer vroegtijdig af, richten duidelijke zones in — bijvoorbeeld een ‘bouwhoek’ — en betrekken buurt of BSO bij het onderhoud. Ook communicatie naar omwonenden helpt: ‘rommelig spel’ is géén achterstallig onderhoud, maar gewenst gedrag. Kinderen zelf betrekken bij het ontwerp hoeft volgens Butz niet grootschalig te zijn. ‘Stel gerichte vragen over hoe ze willen spelen: klimmen, bouwen, ontdekken, chillen. Dat is veel waardevoller dan vragen welk toestel ze willen.’ Via een vragenlijst of knipsessie op school zijn zulke voorkeuren snel opgehaald. Als ontwerpers en beheerders vooraf afspraken maken over hoe die input meetelt, kan kindparticipatie veel opleveren zonder het budget te belasten. ‘Zo maak je plekken die écht aansluiten bij kinderen, zonder verspilling van middelen.’
Link naar het volledige onderzoek
Bron: Stad+ Groen