Toen longkanker steeds vaker opdook, zei de tabaksindustrie: “Er is geen bewijs dat roken kanker veroorzaakt.” En strikt genomen hadden ze gelijk — voor elk individueel geval was dat niet te bewijzen. Toch bleek later dat roken de grootste vermijdbare doodsoorzaak van kanker was.
Precies zo klinkt vandaag de discussie over landbouwgif.
Boeren die jarenlang met pesticiden werken, lopen een aantoonbaar hoger risico op Parkinson en bepaalde vormen van kanker. In Frankrijk is dat al onderkend en is het een beroepsziekte. Maar hier – mede door de machtige lobby van BBB, LTO, Salland Boert en Eet Bewust en de bedrijven die er veel geld aan verdienen – hoor je nog steeds: “Er is geen causaal verband aangetoond.”
We weten inmiddels dat de kans op ziekte veel groter wordt naarmate de blootstelling toeneemt — bij roken én bij landbouwgif.
Parkinson wordt door de wetenschap al lang in verband gebracht met langdurige blootstelling aan bestrijdingsmiddelen. Het is een ziekte die langzaam in het lichaam sluipt, net als gif in de bodem. En net zoals de longarts ooit de eerste was die het patroon bij rokers zag, zijn het nu huisartsen en neurologen op het platteland die de stijging van Parkinsongevallen bij boeren niet meer toevallig vinden.
Het verschil is: bij roken legde de samenleving uiteindelijk het verband en ging over tot actie. Bij landbouwgif staan we nog aan het begin van die bewustwording.
Causaal bewijs is bijna onmogelijk
Zoals bij roken: we kunnen van één roker met longkanker niet zeggen dat zijn ziekte direct door die ene sigaret kwam. Maar we weten wél dat er een sterk verband is. Precies zo werkt het met pesticiden. De wetenschap zit vol aanwijzingen dat veel van deze stoffen hormoonverstorend, kankerverwekkend of schadelijk zijn voor de hersenen, maar een sluitend causaal verband is in de praktijk niet aan te tonen.
Om dat te doen, zou je mensen jarenlang gecontroleerd moeten blootstellen aan een gifstof, om daarna hun lichaam te onderzoeken. Onethisch, onuitvoerbaar — en precies daarom weten we: afwezigheid van bewijs is niet het bewijs van afwezigheid.
De boer als eerste blootgestelde
Op het platteland zijn bestrijdingsmiddelen wijdverbreid. Ze dwarrelen over sloten en erven, trekken via grondwater en lucht het milieu in, en komen in insecten, vogels, eieren en soms zelfs moedermelk terecht. Maar bovenal staan de boeren zelf — de mensen die met de spuit werken — in de frontlinie van die blootstelling. Wie jarenlang met pesticiden werkt, ademt de dampen in, krijgt de middelen op de huid en leeft – loonwerkers soms dagelijks – tussen stoffen waarvan we allemaal weten dat ze niet bedoeld zijn om levend weefsel te sparen. Andere bewoners van het platteland, maar ook de toeristen, zoals de wandelaars van de SW4D, lopen gevaar.
Ziekten als Parkinson en bepaalde vormen van kanker komen aantoonbaar vaker voor bij beroepsgroepen die veel met pesticiden werken. Dat weten we uit grote epidemiologische studies, niet uit labproeven. De risico’s stapelen zich langzaam op — dag na dag, seizoen na seizoen.
Tijd om te handelen
Daarom is het argument “het is niet bewezen” niet meer houdbaar. We weten genoeg om te handelen. Net als bij roken duurde het decennia voordat de samenleving durfde te zeggen: dit is gewoon ongezond. Met landbouwgif staan we op datzelfde kantelpunt.
Als we werkelijk geven om onze boeren, dan beschermen we hen niet door te zeggen dat het allemaal wel meevalt, maar door hen te helpen zonder gif te kunnen boeren.
De plicht om te beschermen
Stel je een Salland voor waar het weer gonst van insecten, waar kinderen zonder zorgen in het gras kunnen spelen en waar boeren trots zijn op gezonde bodems vol leven. Dat is geen utopie — het is gewoon landbouw zonder gif.
In de Europese en Nederlandse wet is het helder vastgelegd: de overheid heeft de plicht om mens en natuur te beschermen, ook als nog niet alles wetenschappelijk is bewezen.
Dat heet het voorzorgsbeginsel (artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en verankerd in de Wet milieubeheer).
Het zegt in eenvoudige woorden: Als er gegronde aanwijzingen zijn dat een stof schadelijk kan zijn, dan moet de overheid maatregelen nemen om die schade te voorkomen — niet wachten tot het bewijs onomstotelijk is.
Dat is geen vrijblijvende morele oproep, maar een juridische verplichting. De politiek mag onzekerheid dus niet gebruiken als excuus om niets te doen. Wie dat wel doet, schendt niet alleen het vertrouwen van burgers, maar ook de kern van goed bestuur: de plicht om te zorgen voor een gezonde leefomgeving. Toch gebeurt dat nog te vaak.
Als politici roepen dat er “nog onvoldoende bewijs is” om landbouwgif te beperken, schuiven ze die verantwoordelijkheid af. Ze kiezen daarmee niet voor de wetenschap, maar voor de lobby. En terwijl de Kamer debatteert over definities en procedures, ademt de boer het spul gewoon weer in.
Het voorzorgsbeginsel is er juist om dat te voorkomen. Het vraagt van bestuurders dat ze handelen vóórdat de schade onomkeerbaar is — zoals bij het klimaat, bij PFAS, bij stikstof, en zeker bij landbouwgif. Want wie wacht tot alle twijfel verdwenen is, wacht tot het te laat is.
Politici voor de rechter slepen
Formeel kun je politici niet voor de rechter slepen als ze het voorzorgsbeginsel negeren. Dat beginsel is geen strafwet, maar wel een juridische plicht voor de overheid om mens en natuur te beschermen als er serieuze risico’s zijn. Ook zonder sluitend bewijs dus.
Wat wél kan, is dat de overheid of een gemeente juridisch wordt aangesproken omdat ze die zorgplicht niet nakomt. Denk aan hoe de staat in de klimaatzaak van Urgenda werd veroordeeld: niet omdat iemand iets verkeerd deed, maar omdat er te weinig werd gedaan. Zo’n zaak zou ook over landbouwgif kunnen gaan.
En lokaal? Ook gemeentebesturen en raadsleden vallen onder diezelfde verantwoordelijkheid. Ze verschuilen zich achter ‘het is een landelijke of Europese zaak’. Maar dan hebben ze het over het gif, niet over onze gezondheid. Als ze landbouwgif blijven goedkeuren, negeren ze dat voorzorgsbeginsel. Dat is niet strafbaar, maar wél bestuurlijk nalatig.
Het betekent dat elke lokale politicus — ook die in Raalte en Olst-Wijhe — de plicht heeft om het voorzorgsbeginsel serieus te nemen. Doen wat de wet eigenlijk al zegt: beschermen wat ons gezond houdt.