Kijken kun je ook met je oren, helemaal als je in de natuur wandelt. Als je er een beetje verstand hebt hoor je vogels eerder dan dat je ze ziet. En als je een vogel herkent aan hun zang, dan zie je hem dus met je oren. Wedden dat dat ook geldt voor Sjaak Bruggeman? Hij neemt ons iedere week mee op een wandeling.
“Een paaltje belet me om door te rijden, hier begint het fietspad. Een aannemer in exclusieve tuinaanleg is druk in de weer bij de imposante villa. Wel lekker dicht wonen bij Zwolle, maar ook bij de Buitenlanden van de uiterwaarden van de Vecht en het Zwarte Water. Dat is een buitengewoon bijzonder gebied dat bekend is om zijn uitgestrekte kievitsbloemhooilanden. “Bedankt hoor”, mijn auto mag hier staan.
Kijk daarginder, de mensen van de gemeente maken het gebied nog mooier. Ze zijn knotwilgen aan het planten en het lijkt een eenvoudige klus. Een gesnoeide en wat groenige gezonde rechte tak van zo’n 2,5 tot 3 meter lang moet een halve meter in de grond gezet worden. Van zo’n jonge knotwilg kan je dan een halve eeuw plezier van hebben, of niet natuurlijk. En vergeet de vogels niet, in het bijzonder steenuiltjes. Ruim de helft hiervan broeden in knotwilgen.
Dicht bij de dijk hoor ik alleen maar de gak-gak roep van ganzen, en ook gekwaak. Wanneer ik heel voorzichtig, stapje voor stapje, de dijk op schuifel en er net overheen kan kijken zie ik een explosie van beesten. Een dierentuin in het echt. Het begint met een haas, dan daar drie reeën tegen de rietkraag. Twee Grauwe ganzen, en ook twee knobbelzwanen. En kijk, daar op het voorland ziet het zwart van de ganzen. Kijk een buizerd in de boom en foeragerende spreeuwen en kramsvogels op het achterland. Grappig, her en der een struik en elke struik herbergt een vogelnestje.
Ik moet verder en ga toch maar de dijk op. De waakse ganzen beginnen allemaal te gakken. Er is iets wat zich op de grens van hun domein begeeft en ze niet vertrouwen. Tja, sorry, dat ben ik. Wauw! Wat een indrukwekkend gezicht als meer dan wel driehonderd Grote Canadese ganzen en-masse op de wieken gaan. Wat een spektakel! Kijk, daar tussen het riet door zwemmen in de luwte nog enkele kuifeendjes. Zwart-witte mannetjes. Ook daar wilde eenden en daar, recht voor me, een handvol drogende aalscholvers.
Het word wat kouder en grijzer. Laat ik maar snel het rondje afmaken en daar langs de lange rechte beukenhaag maar weer terug lopen. Wauw, kijk! Dat is een mannetje Blauwe Kiekendief, laag over de grond glijdend en soms kort draaiend en biddend boven de rietkraag. Mooi man!”