Eén van mijn vele bijbaantjes is gids zijn in Luttenberg. Dat doe ik op verzoek van de wereldkampioen handmatig klompen maken, onze dorpsgenoot Martin Dijkman. Martin heeft een heel leuk zaaltje naast zijn winkeltje, waar hij de klompendemonstraties geeft. Hij laat de bezoekers aan zijn lippen hangen met grappige anekdotes en spannende verhalen rond het houten schoeisel en ontpopt zich als een ware entertainer. De doelgroep bestaat , behalve uit dagjesmensen en campinggasten, vooral uit ouderen die gezellig meegaan met een busonderneming. Uit in eigen land, lekker eten en drinken en ook nog iets leuks bekijken; het blijft een gouden formule.
Nu heeft Martin in zijn demo-zaal ruimte voor zo’n 30 mensen. Er komen soms ook grote bussen met méér dan 30 personen. Dan kom ik in actie. De helft van het gezelschap schuift aan voor Martins verhaal, de andere helft gaat met mij mee door de straten van Luttenberg. We rijden dan met die grote touringcar over de smalle weggetjes in en rond het dorp en ik vertel allerlei wetenswaardigheden, met een knipoog en een kwinkslag. Maar als we dan over het Kerkpad rijden en even stilstaan voor de mooi gesmede hekken van het kerkhof, vertel ik het volgende serieuze en ontroerende verhaal.
Achter op het kerkhof staat de Laurentiuskapel. Dat kapelletje heeft zijn naam gekregen van Laurentius Wispels, de broer van caféhouder Hein Wispels. Heins bijnaam was Kökkies Hein, Laurentius werd door iedereen Laus van Kökkie genoemd. Beiden leven al niet meer. Laus was een grote sterke kerel, die zijn hele leven bij maalderij Booijink heeft gewerkt. Het was vóór de Arbo-wet; zakken van 50 kg werden op de schouder gedragen! Laus was vrijgezel en woonde bij zijn broer Hein en schoonzus Diene op kamers. Hij maakte niet veel op en toen Laus uit de tijd raakte, wreven de neven en nichten zich al in de handen; hier zat een flinke erfenis aan te komen! Maar Laus heeft zijn geld nagelaten aan de kerk. Hij had één voorwaarde: dat de ongedoopte kindertjes een plek en een naam kregen. Dat zat zo: tot midden jaren zestig kregen gestorven ongedoopte kinderen een plaatsje achter de heg, zonder steen, zonder naam. Zij mochten van de katholieke kerk niet in gewijde aarde op het kerkhof begraven worden. In het licht van onze tijd was dat een kille en mensonwaardige maatregel. Voor veel ouders is dit nog steeds een niet te verteren verdriet waar zij moeilijk over kunnen praten. Laus trok zich dat verdriet persoonlijk aan en liet met zijn erfenis een kapel bouwen met daarin de mooie tekst: Kindje, naamloos of ongenoemd, maar voor altijd geborgen in Gods liefde, in ons hart.
De hele bus knikt instemmend als ik besluit met de vraag : Vindt u dat geen prachtige gedachte voor zo’n oude vrijgezel?