Speech van de klimaatburgemeester van Olst- Wijhe

Op 16 november gaf klimaatburgemeester van Olst- Wijhe, Fransjan de Waard, een speech t.g.v. van de, Nationale Klimaatweek in het Holstohus, Olst. Belangwekkend genoeg om deze hier nog een keer te delen.

Interessant? Deel het artikel

Foto: Arend- Jan Loozeman
Foto: Arend- Jan Loozeman

Geachte medeburgers, beste Olstenaren, lieve noabers,

allereerst heet ik u natuurlijk van harte welkom. Ik zou ’t zo willen zeggen: Hoera. Hoera dat u hier bent! Dat u gekomen bent, zodat we ons met elkaar kunnen buigen over thema’s die onze levens raken, direct en indirect, nu en later, en vooral: hier, op dit stukje Aarde, waar we samen wonen, werken, winkelen, studeren en recreëren.

Blijkbaar bent u nieuwsgierig genoeg naar de signalen die ik heb afgegeven, zowel over dat grote, enge onderwerp van het klimaat als over dat grote, abstracte thema van Actief Burgerschap. En blijkbaar heeft u er ook genoeg vertrouwen in dat er onder die vlag iets zinnigs te gebeuren staat, waar u uw zaterdagmiddag verantwoord aan kunt besteden.

Nu spelen er misschien nog hele andere prikkels of verwachtingen mee die maken dat u hier nu bent, en daar ben ik oprecht benieuwd naar. Maar die nieuwsgierigheid en dat vertrouwen van u zijn hiervoor nu wezenlijk, en die wil ik dan ook graag even honoreren. Nieuwsgierigheid en vertrouwen. We kunnen er niet buiten.

Daarom oefen ik bij mezelf om ze ruimte te blijven geven, serieus te nemen, en te gebruiken, als wegwijzers bijvoorbeeld. Zo stel ik mezelf alsmaar vragen. Zit hier iets in dat maakt dat ik de wereld iets beter zou gaan begrijpen? Klinkt het alsof ik daar anderen vind met wie ik van meer betekenis kan zijn? Dat soort vragen: open vragen, waarmee ik iets verder onder de waterlijn kan kijken. Net als in de zee is daar namelijk nog een hele hoop leven te vinden.

Van betekenis zijn. Het is steeds meer een rode draad in mijn leven geworden om keuzes te maken waarmee ik van zoveel mogelijk betekenis kan zijn. Daar vertel ik graag iets over, en daarbij diep ik af en toe iets op uit een grote ouwe doos. In de loop der tijd heb ik namelijk best wat spulletjes verzameld, en daarbij gemerkt dat het anderen iets doet om daar iets van te zien te krijgen. Het blijkt bijvoorbeeld verhelderend te kunnen zijn om wat meer te zien van een veel langere boog van verandering. Soms is een blik in de spiegel van het verleden ook wel amusant; vaak is het motiverend en inspirerend, en in elk geval verdiepend – en dat interesseert mijzelf dan weer in hoge mate: hoe kan ik met anderen, hoe kunnen wij met elkaar onze levens blijvend verdiepen? Hoe kan ik voor anderen iets betekenen door hen te helpen meer betekenis in hun leven te brengen?

Zelf heb ik mij dik dertig jaar lang een enorme slag in de rondte lopen pionieren voor wat we onderweg de voedseltransitie zijn gaan noemen. Ruim meer dan één enkele slag trouwens, zou ik zeggen. Overdag, ’s avonds, doordeweeks en in het weekend – mijn animo was zo levend, mijn gedrevenheid zo bestendig, ik was eigenlijk altijd wel bezig met ‘het redden van de wereld’. Destijds zei ik dat wel eens zo, nooit zonder een ondertoon van zelfspot, want ach, wat dacht ik dan wel niet? En nu, in het huidige tijdperk, noem ik dit werk ook nog wel zo, de wereld redden, maar inmiddels klinkt daar vooral ironie in door.

En wat is dan het verschil tussen toen en nu? Nou, toen ik begon met lopen, was er nog helemaal geen pad. Dat is al doende ontstaan, als geitenpaadje, onder de voeten van n paar handjesvol mensen. En om dan te zeggen dat je de wereld aan t redden bent – da’s n geintje. En nu? Silo’s vol onderzoeken, adviezen, beleidsplannen en evaluaties zijn er sindsdien doorheen gegaan, jaarboeken vol pilots, leertrajecten en living labs, marktpleinen vol studiegroepen, leernetwerken en Communities of Practice – maar een voedselsysteem waarin we de planeet niet in hoog tempo blijven opsouperen, is dat er al? Ik laat de vraag maar even rondzingen. Ironie dus.

Wat is er dan in de tussentijd zo’n beetje gebeurd? In 1987 – ik zei al dat het ouwe doos ging worden – in 1987 deed ik als doctoraalstudent mee aan een interdisciplinair studieproject over milieuplanning in ontwikkelingslanden, bij het Centrum voor Milieukunde in Leiden. Daarbij zat ik als Wageningse student tropische bosbouw met 5 kompanen van andere universiteiten en uit hele andere studierichtingen te werken aan één groot verhaal. Tijdens die rit waren we als groep aanwezig bij een presentatie over ‘Our Common Future’, het rapport van de Brundtland-commissie van de Verenigde Naties. De VN had namelijk opdracht gegeven tot een mondiaal onderzoek naar iets dat voor luisteraars van mijn generatie ook als ‘golden oldie’ klinkt: de toestand in de wereld. Welke invloed ondervond de Aarde van alle economische activiteit die sinds de industriële revolutie was geëxplodeerd? En wat betekende dat voor onze vooruitzichten voor de toekomst?

Het idee dat de moderne mensheid diepe sporen trok in de staat van onze thuisplaneet was al eerder aanhangig gemaakt, en het onderzoek van de commissie Brundtland, genoemd naar haar voorzitter, mevrouw Gro Harlem Brundtland, premier van Noorwegen, borduurde daarop voort. Een uniek historisch alarmsignaal was in 1962 afgegeven door de Amerikaanse biologe Rachel Carson met haar boek Silent Spring. Hierin richtte zij de aandacht op de fatale effecten van het gebruik van bestrijdingsmiddelen op onder meer de vogelstand, waardoor het lenteseizoen – in wat toen als toekomst gold – zonder het typerende gekwinkeleer van vogels voorbij zou trekken. In 1972 kwam de Club van Rome, van tientallen wetenschappers en ondernemers, met haar voltreffer ‘Limits to Growth’ – Grenzen aan de Groei, waarin voor het eerst volop gebruik was gemaakt van computersimulaties voor het maken van prognoses.

Zo ontstond er in wezen een nieuw genre in de wetenschappelijke literatuur: datarijke doemscenario’s, die de uitputting en verzieking van de één na de andere natuurlijke hulpbron voorspelden. Het Brundtland-rapport Our Common Future van een aantal jaren later sloeg echter een andere weg in, en kwam met een nieuw beeld en perspectief. Het VN-onderzoek schonk de wereld namelijk het concept van ’sustainable development’, door ons vertaald als ‘duurzame ontwikkeling’. De belofte daarvan was dat we zouden kunnen produceren en consumeren op manieren die niet rechtstreeks tot verdere grootschalige uitputting en belasting zouden leiden. Dankzij bepaalde randvoorwaarden zouden we op een niveau kunnen belanden dat tot in de verre toekomst te handhaven zou zijn, zelfs met een groeiende wereldbevolking, en dat dan mede dankzij nieuwe technologische mogelijkheden die we onderweg zouden gaan scheppen.

Sjonge, dat was nog eens een inzicht! We waren dus helemaal nog niet verloren, maar zouden vooral veel beter moeten opletten wáár we wát precies hoe precies konden doen, hoe intensief, en voor hoelang. Daarmee zouden we in elk geval onze kinderen en kleinkinderen weer in de ogen kunnen kijken, want ook voor hen zou er dan heus nog wel wat overblijven. Vanaf toen stond ik ‘aan’.

Het doorleefde inzicht dat ik mij tegen het eind van mijn studie, en na mijn praktijkjaar in t westen van Kenia eigen had gemaakt in de werking van de levende bodem, en de manier om die in conditie te houden, resoneerde volop met de notie van ‘duurzaam landgebruik’: zoiets moest mogelijk zijn, zoiets moest kunnen bestaan. Niet lang na mijn afstuderen kreeg ik de leiding over een lokaal boomplantprogramma in het geërodeerde Andalusië, en toen ik van daaruit in Madrid naar een soort biobeurs-avant-la-lettre ging, liep ik tussen een stand met tractoren en een andere met kristallen bollen tegen mijn nieuwe missie aan.

Een handgeschreven postertje kondigde een lezing aan over ‘permacultura’, door een dame met de verrassende naam Emilia Hazelip. Mijn eerste reactie was om om me heen te kijken, want m’n eerste gedachte daarbij was geweest: ik zit in Candid Camera! Maar de Spaanse Emilia was eerder getrouwd geweest met een Amerikaan van Nederlandse komaf, en zo kwam zij aan die naam – en de rest van haar leven bleef zij getrouwd met de permacultuur. Haar gevoel voor de levende bodem, en voor de fascinerende interacties daarvan met levende planten, zette voor mij een deur wijd open die ik op een kier had staan. Het fundament van de permacultuur is: werk met met de natuur, niet tegen haar in. Geen gek idee, niewaar?

Nou heeft ’t even geduurd, maar inmiddels zegt ook Unilever dat letterlijk. Die permacultuur dus, destijds nog een ruwe diamant, werd mijn voertuig voor een avontuur dat vele jaren besloeg, en mij bracht naar de bronnen van de beweging in Australië en Nieuw-Zeeland, en delen van Azië en Europa. In al die regio’s nam de praktijk weer andere vormen aan, want de principes van de permacultuur zijn universeel en rechtstreeks afkomstig uit de ecologische werkelijkheid. Deze school of stroming bleek een diepe schatkist, die de beoefenaars en aspiranten ook alsmaar weer diep bleef raken met haar overvloed, en het mooiste in hen naar boven bleef brengen. Waarom dat zo werkt? Omdat die schatkist de natuur is, met al haar wezenlijke vermogens, haar verbluffende magie, haar ontroerende eenvoud, haar diepzinnige intelligentie.

En omdat wij als mensen in staat blijken om in direct samenspel met haar te verkeren, en daarmee niet alleen ons fysieke bestaan te verzekeren, maar ook ons geestelijke leven blijvend te voeden en verrijken. Principes van de natuur, toepassingen van de mens: een heuse match! En net als voor al die andere geïnspireerde zoekers en vinders die ik in die jaren leerde kennen, die hun eigen ontdekkingen deden en die weer deelden met anderen die ook de overvloed in zichzelf waren tegengekomen, gold dus ook voor mij: hoe had ik in verbinding hiermee niet jarenlang frisse, vitale, waardevolle, creatieve en overstijgende avonturen kunnen beleven?

Hoe dat allemaal zo gekomen is? Och, ik was best slim en handig uitgevallen; niet mijn verdienste. Maar het betekende dat ’t wel iets zou worden in de sfeer van ‘goede opleiding, goede baan’. Nou, tijdens die opleiding raakte ik behoorlijk afgeleid door neven-activiteiten waarin ik mij een fanatieke speler betoonde, en beurtelings een rugbybal en een zigeunerviool in handen had.

Bovendien stapte ik in ’t bestuur van een vereniging en ook nog in ’n lustrumjaar, maar ’t kwam nog net goed vóórdat het tijdperk van de tweefasenstructuur van start ging. Met die goede baan is t echter nooit iets geworden. Te eigenwijs of zo. Ik kreeg nota bene een leuk schrijfbaantje aangeboden, maar paste ervoor, en trok de wijde wereld in, naar een behoorlijk maf en primitief project van rijke Britse hippies in de halfwoestijn van Andalusië: Green Deserts. Tuurlijk. Waar ik als broekie een boomkwekerij mocht runnen, en vrijwilligers mocht aansturen bij het hakken van plantgaten in de hellingen, vaak bij zo’n 30 graden – wel droge lucht. En als vraag aan jullie borrelt er dan in me op: wie zou dat nou niet gedaan hebben??

Duidelijk, ik was eigenwijs, en koos voor avontuur. Dit was een tijd waarin overheden verantwoordelijkheid begonnen te nemen voor het redden van de wereld. Bondgenoten! Dat leek allemaal heel logisch, en daar wilde ik op mijn manier dus ook aan bijdragen. Nu heb ik dat nooit eerder in het openbaar verklaard, en vermoedelijk is mijn risico inmiddels ruim verjaard, maar begin jaren 90 heb ik een regeling kunnen treffen met de rijksoverheid die wonderwel paste bij onze gedeelde ambitie.

In die jaren moest je als uitkeringsgerechtigde maandelijks ’n formulier ondertekenen en insturen, zonder zelf live op kantoor op te hoeven draven of lijsten met verrichte sollicitaties aan te leveren. Nu vond ik iemand die die maandelijkse handtekening wel wilde zetten, en zo investeerde de rijksoverheid per saldo dus direct in het onderzoek naar duurzaam landgebruik dat ik in andere delen van de wereld heb ondernomen.

Op een andere manier hadden de kennis van, en het inzicht in de permacultuur die ik verzamelde Nederland toen nooit kunnen bereiken. Vele jaren later werd ik heel blij om af en toe andere generatiegenoten tegen te komen die in eenzelfde ‘autonoom’ programma buiten Nederland allerlei relevante innovaties op hele andere terreinen hadden ontdekt en meegenomen, waarmee ze hier de transitie – die toen nog niet zo heette – ook verder hebben gebracht. En in alle eerlijkheid: als formule zou ik zo’n regeling nu maar al te graag opnieuw omarmen. Niet alleen voor mij.

Maar voor talloze gedreven, eigenwijze mensen die onze samenleving concreet en specifiek hebben verrijkt. Zulke mensen zijn overal te vinden, ook hier; mensen die het niet kunnen laten om te bouwen aan collectieve waarden in hun eigen leefgebied, en te leren over de randvoorwaarden waarmee we onszelf als lokale en regionale samenleving kunnen organiseren voor het werk aan een veilige, veerkrachtige toekomst. Het zou een manier zijn om de levenslust, gedrevenheid, expertise en creativiteit van burgers direct in te zetten voor het gezamenlijk welzijn. Burgers die graag van betekenis zijn. Burgers zoals u, wellicht?

Welnu, zo’n regeling is er niet, nog niet, en ik vermoed nog lang niet. Wat er wel is, is klimaatverandering, die eerder mondiale opwarming heette, maar dat klonk zo… tsja… bedreigend. Nu zijn wij met elkaar natuurlijk geen ééndagsvliegen, en als we samen willen bouwen aan een kathedraal, die veilige, veerkrachtige toekomst waarin ook onze kinderen en kleinkinderen en hun kinderen en kleinkinderen hier, of elders, hun leven waardig en waardevol kunnen invullen, dan zou zo’n regeling daar deel van kunnen worden.

Dus laten we dat soort beelden allereerst koesteren. En daarbij hoort dan dat we wat beter kijken naar hoe we de boel momenteel hebben georganiseerd, want dan gaan we ook beter zien hoe het anders, beter zou kunnen. Zodat we nu eens wat meer meters kunnen gaan maken. Dat is hard nodig. Althans, zo zeggen we dat dan. Hard nodig. Liever noem ik het anders. Hardheid is er in mijn beleving al veel te veel, en die brengt ons niet samen – niet werkelijk. In hoe het anders zou kunnen, zit ook zachtheid, en het goede nieuws is: wij zijn er niet alleen mee. Overal beginnen mensen in beweging te komen; maar daarover zo meteen meer. Eerst even de status quo. En hoe scheef die er inmiddels bijhangt.

Op dit moment is het voor de private sector relatief gemakkelijk om enorme sommen geld te toucheren voor hun Research & Development. Via die route besteden we dus een heleboel collectieve middelen aan ‘innovatie’. In de status quo betekent die innovatie bijna altijd: technologie. Daarbij nemen we ook gemakkelijk aan dat dat geld goed besteed is. Alsof technologie per definitie altijd vooruitgang betekent. We zien er inmiddels ook andere kanten van; kanten die we nooit gewild hebben, maar die de samenleving verder kunnen ondermijnen.

Maar zelfs los daarvan, wanneer ik als eigenwijze burger denk aan wat we voor onze veilige en veerkrachtige toekomst nodig hebben, dan denk ik niet aan steeds meer nieuwe technologie. Wanneer ik denk aan collectieve waarden in een leefgebied als Olst, Olst-Wijhe, Salland, dan denk ik aan schone lucht, schoon drinkwater, vitaal landschap, biodiversiteit, en aan culturele rijkdom, sociale verbondenheid, passende zorg, een warm economisch klimaat voor sociale ondernemers, aan brede welvaart.

En ik denk dat we voor het realiseren en behoeden van die waarden vooral meer nodig hebben van wat we sociale technologie en innovatie kunnen noemen. Dat we daar de cultuur mee kunnen vernieuwen, samen meer grip kunnen krijgen op ons leefgebied, ons leven en onze toekomst. Verbindende gesprekken voeren waar het lastig is, jonge mensen trainen in duurzaam kluswerk, in actie komen als Grootouders voor Klimaat, enzovoort. Vrijwilligerswerk – daar kunnen we donder op zeggen. Heel veel mensen zijn bij vrijwilligerswerk betrokken, en dat kunnen we niet los zien van de traditie van noaberschap in dit deel van het land. Dat is rijkdom, en iets om trots op te zijn. Soepcafé. Repaircafé. Warme Jassen. Op allerlei manieren springen we met elkaar in als er iets ontbreekt, zoals koopkracht, spullen, vaardigheden. Maar het is geen categorie van waardecreatie waarin we vanzelfsprekend en structureel middelen in investeren. Misschien moeten we daar eens naar kijken. Ook omdat vrijwilligerswerk op meerdere fronten moeizamer lijkt te worden. Mensen verbinden zich minder snel aan een stichting of vereniging, ze melden zich minder aan voor activiteiten, en bestuursleden, met name goede penningmeesters, zijn steeds lastiger te vinden. En dat, terwijl er zo enorm veel werk aan de winkel is.

Het samen bouwen aan een kathedraal vergt ook wat anders dan inspringen op wat er ontbreekt. Daarvoor hebben we een gemeenschap van actieve burgers nodig, die hun kennis, kunde, gedrevenheid en levenservaring willen delen en voor hun omgeving inzetten, die samen willen leren om vooruit te blijven gaan. In zo’n verband kunnen we zelfs ook meer betekenen voor de lokale overheid, dan dat we afwachten totdat we ergens in mogen participeren. De Omgevingswet biedt ons hiervoor nieuwe ruimte; die moeten we met elkaar gaan verkennen.

Sinds ik minder in de voedseltransitie doe, ben ik deel van netwerken waarin mensen vanuit regio’s in het hele land samenwerken aan gebiedsontwikkeling vanuit de vraag: hoe kunnen we ons leefgebied minder kwetsbaar en meer futureproof maken? Hoe kunnen we meer op eigen benen staan? Hoe kunnen we ons leefgebied meer gaan beheren als een maatschappelijk bedrijf, waarin we al die waarden beter kunnen behouden en actief uitbreiden, in plaats van ze te zien eroderen onder invloed van ongunstige politieke winden, van budgetten die krimpen dankzij toenemende schade door klimaatextremen, van mondiale krachten zoals oorlogen en de puberale willekeur van extreem rijke techno-bobo’s?

Een maatschappelijk bedrijf van de regio, waarin we vroeg of laat ook financiële winst gaan maken, en een gebiedsportemonnee gaan beheren van eigen, onafhankelijke middelen die we met elkaar opnieuw in het gebied investeren. Een verband waarin we leren om elkaar te vertrouwen, samen beslissingen voor de toekomst te nemen, verstandig met data en communicatie om te gaan, kansen voor jonge mensen te helpen scheppen. Een gemeenschap waarin we als soevereine burgers onze eigen boontjes leren doppen als dat de beste of goedkoopste optie is, en afstemmen en nieuwe relaties opbouwen met andere speelvelden, lokale en regionale overheden, gewetensvolle bedrijven, om samen nog meer waarde te creëren. In die gebiedsgedreven netwerken in het hele land experimenteren mensen met die nieuwe ruimte in de Omgevingswet, met nieuwe principes, nieuwe verhoudingen, nieuwe werkvormen, nieuw gereedschap. Niet om al het oude blindelings weg te doen, maar om de werkelijke uitdagingen mee aan te kijken.

Begin vorig jaar kwam de Kracht van Salland met een gebiedsvisie waaraan honderden bewoners en ondernemers hebben bijgedragen. Daar kunnen we natuurlijk mee verder. En daarbij is er voor iedereen een rol te vinden, en waar dat werkt, waar burgers bewegen, overheden faciliteren en ondernemers hun aanbod baseren op werkelijke behoeften, daar zie je positieve spiralen ontstaan, tegen de begrijpelijke doemdenkerij in. Een vanzelfsprekend klimaat van alertheid en verantwoordelijkheid, een levende cultuur van duurzaamheid. Daar kunnen wij in ons leefgebied natuurlijk ook vruchten van plukken. En die van ons mee ruilen.

Intussen. Als het gaat om de grote opgaven waar we als samenleving voor staan, zoals verduurzaming en brede welvaart, dan lopen we helaas behoorlijk achter op het schema. En ook in de overheid wordt men zich zoetjesaan bewust dat we te maken hebben met falende systemen. Daarover verschenen al diverse rapporten, vanuit diezelfde overheid. Die gaan dan onder meer over de publiek-private samenwerkingen die tegenwoordig standaard zijn. Even in grote lijnen. In de huidige ordening herken ik nog alsmaar de verzorgingsstaat uit de jaren 80, waarin de overheid allerlei taken op zich kon nemen toen we zwommen in het geld.

Inmiddels ziet dat middelen-plaatje er veel minder gunstig uit, en zetten gemeenten en provincies zich momenteel zelfs schrap voor het ‘ravijnjaar’ 2026, omdat de kosten voor jeugdzorg, woningbouw en armoedebestrijding de pan uit rijzen. In de tussentijd hebben overheden bovendien structureel minder inhoudelijke kennis en expertise in huis vastgehouden; deze moet daarom bij externe partijen worden ingekocht. In de verhouding burger-overheid mogen we af en toe een stemhokje in, en 3 minuten inspreken als we het ergens niet mee eens zijn, terwijl overheden blijven worstelen met de vraag hoe ze die burgers nou toch in hun goedbedoelde plannen kunnen laten participeren. En in dat verkeer komen wij als burgers toch ook regelmatig tegenover onze eigen overheid te staan, terwijl die in beginsel uitsluitend bestaat om ons – de samenleving zelf – te dienen, niet om een eigen spoor te trekken. Het andere grote krachtenveld, het bedrijfsleven, is in de laatste halve eeuw vele malen groter en machtiger geworden, tot extreem groot en machtig, en ook dat pakt voor de samenleving steeds minder goed uit. Terwijl ook het bedrijfsleven daar een functionele relatie mee heeft, namelijk het leveren van goederen en diensten die een gezonde samenleving nodig heeft. En daarvoor was winst maken ooit een middel.

Echter, veel te vaak hebben spelers in de private sector zich feitelijk losgemaakt van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, door de besliskracht niet bij de klant, maar bij de aandeelhouder neer te leggen. Met winstmaximalisatie als doel zijn zulke spelers dus lekker hun eigen spoor gaan trekken, vrijwel geheel aanbodgestuurd, terwijl wij als burgers zijn gereduceerd tot consumenten die met hun boodschappentasjes aan t eind van de lopende band mogen komen staan, murw van alle reclame en ongevraagde functies en frutsels. Of in een eigentijdse vorm verleid tot de aankoop van een abonnement – waar je dan nauwelijks meer vanaf komt en waarover je nooit een levend iemand te spreken zult krijgen. Intussen is het grote bedrijfsleven naast grootverbruiker ook grootvervuiler van de natuurlijke hulpbronnen die ons leven op Aarde mogelijk maken. En in onze relatie met private spelers staan we af en toe recht tegenover elkaar. Ook daar hebben we niet of nauwelijks grip op. Hoe gek is het dan nog dat er in ons tolerante, welvarende land steeds meer onvrede heerst? Ik word er af en toe heel boos van. Boos en verdrietig.

En dat is mede de reden dat ik hier nu sta, in deze outfit, als jullie klimaatburgemeester. Als het gaat om het dienen van de samenleving, dan heb ik mijn dienstjaren er wel opzitten. Als die Gekke Henkie had ik blijkbaar de gedrevenheid om mijn nek uit te steken voor onze gemeenschappelijke belangen, als sociaal ondernemer in een armlastige ‘branche’, en al die jaren wist ik langs t financiële randje te blijven fietsen, lang voordat de samenleving de waarde van mijn soort werk inzag. Zo is het pensioen dat ik niet heb het leergeld geweest dat ik voor de samenleving heb betaald; in ruil daarvoor kreeg ik mijn avonturen.

Nu zijn er onder jullie vermoedelijk geen mensen die roepen dat klimaatverandering een verzinsel is, en dat iedereen die daar iets anders over door een microfoon wil roepen, daar natuurlijk gewoon goed voor wordt betaald. Ja hoor, die giller kennen we. Jullie horen hem vast ook wel eens. Hier is nog zo’n giller, van n paar jaar terug, toen ik een oud-burgemeester rondleidde in de ParticiPerenBongerd aan t spoor; hij was daar zelf als vrijwilliger, namens een subsidieverstrekker die besloot over het werk dat we er met St. Eetbaar Olst-Wijhe deden. Blijkbaar zat hij er nog wat oudbakken in, want tot slot sprak hij mij toe met – in mijn woorden – de boodschap dat ik God wel eens op mijn blote knietjes mocht danken, omdat er collectieve middelen naar mijn hobby zouden gaan. Collectieve middelen naar mijn hobby. Hoe verhelderend!

Recenter, begin dit jaar, werd in een schijnbaar politieke machtsreflex na duizenden vrijwilligersuren het burgerinitiatief De Noordmanshoek in Wijhe door de gemeenteraad definitief van tafel geveegd. Met daarbij als toelichting en toekomstvisie van één der fracties de directe quote: “we moeten weer normale woningen gaan bouwen”. Over dat hele debacle was van alles te doen, maar per saldo wist ik: dit is niet wat de burger moed geeft. Terwijl we die moed juist zo enorm nodig hebben. Daarom sta ik hier ook maar een tikkie moedig te wezen. Want waar dit heengaat, dat weet ik ook allemaal niet, maar dit was nog geen hobby van me.

Ik loop mezelf al een poos toe te spreken, en te voelen waar ik mijn comfortzone te buiten moet gaan om een diepe impuls hiertoe te honoreren. Hoe kan ik het meest van betekenis zijn? Tot n heuse burn-out heb ik het nooit gebracht, maar op oranje heb ik wel gestaan, net als veel anderen met wie ik werkte. Uitputting van menselijke energiebronnen is ook niet goed voor de klimaatverandering. Ik had me verbonden aan het redden van de wereld, totdat wel duidelijk werd dat dat, in alle ironie, nog niet zo wilde lukken. En ik toegaf dat daar veel meer voor nodig is dan wat ikzelf in mijn leven nog kan ‘leveren’. Hoe kan ik dan het meest van betekenis zijn? Betekenis is altijd een kwestie van relatie, en van context. Als ik mij verbind met de context van mijn leefomgeving, mijn omgeving en al het leven daarin, en ik ondersteun dat leven door daarvoor de randvoorwaarden te koesteren, dan is dat van betekenis.

Als ik anderen kan raken om hun eigen kompas en bezieling in de hand te nemen, dan is dat van betekenis. Hier dient zich zelfs nieuwe betekenis aan voor het begrip betekenis. In ons dagelijks gebruik gaat een dubbele betekenis over één begrip met twee betekenissen – en eigenlijk twee plus n beetje, want die dubbelheid zelf voegt ook iets toe. Welnu, als ik actieve burger word, krijg ik ook te maken met dubbele betekenissen. Ik zet me in voor mijn leefomgeving, en die wint daardoor aan waarde – dat is één. Twee is dat mijn eigen leven meer betekenis krijgt, in de zin van zingeving – omdát ik iets doe voor mn leefomgeving. Maar dat kan nog steeds een kwestie zijn van opoffering, waarin ik mijn energie weggeef, en niet meer dan een instrument ben. En dat – zo weten inmiddels velen van ons – dat houden we niet vol.

De werkelijke betekenis voor mijn eigen leven zit dan ook iets dieper. Als ik iets wat ik kan, iets wat ik wil, iets wat ik in huis heb, verder weet te bevrijden, zodat ik effectiever kan zijn, dan word ik daar zelf een rijker, vrijer mens van. Als ik oplet en in mezelf doorvoel waar de liefde minder lekker stroomt, bijv. omdat er. n oud stukje pantser in de weg zit, tegen iets waar ik nog steeds beducht voor ben, of associeer met pijn, schrik, schuld, schaamte, woede, eenzaamheid, onmacht, vernedering – dan maakt die omarming mij een vrijer mens, met een dieper zelfvertrouwen. Daarmee kan ik weer beter mijn koers houden. We hebben het dezer dagen misschien wat gemakkelijk over synergie, maar die dubbele werking, voor ons eigen leven èn ons gezamenlijke leefgebied – dát is synergie, in eigen beheer. En natuurlijk doe ik mijn best, met zoveel mogelijk anderen, maar mijn inzet staat los van de resultaten, los van of het allemaal lukt.

Toen ik aankondigde dat ik het in ons leefgebied meer over het klimaat wilde hebben, kwam er wat reactie á la: oeh, daar moet je voorzichtig mee zijn, dat vinden mensen heel moeilijk. Nou, dat vind ik ook. En dat ís het ook. Nu heb ik het in dit hele verhaal nauwelijks over het klimaat gehad, omdat ik het vooral over ons wilde hebben. En dan geldt: het is juist uit liefde dat ik het wèl over het klimaat wil hebben. Want waar is de liefde als we daarover met elkaar blijven zwijgen? De film waar we zo naar gaan kijken, over het werk van Joanna Macy, sluit aan bij al dit soort vragen en overwegingen, waar veel meer mensen mee lijken te worstelen dan we van elkaar weten. Ik kijk er naar uit om die met jullie te zien.

En ik ben wel benieuwd naar hoe het inmiddels staat met jullie nieuwsgierigheid en vertrouwen. Jaren terug was er hier een campagne met de naam: “in Olst-Wijhe stroomt de liefde”. Laat ons die stroom maar zijn. Daarin doe ik bijvoorbeeld dit soort dingen. En omdat mijn liefde ook door taal en taalgebruik heenstroomt, gooi ik er nog even een leuk tegeltje in. Vele jaren terug was ik bestuurslid van Stichting Nest! die mooi werk deed voor de vrouwenbeweging in Oost-Europa. En daarbij luidde ons motto: niet de kip, niet het ei, maar het nest. Niet de kip, niet het ei, maar het nest. We stoeien al zoveel met vragen – moeten we nu eerst links of rechts, moeten we wachten totdat anderen – overheid, bedrijfsleven – in beweging komen, moeten we eerst een plan hebben en daar dan mensen voor werven, of andersom, of moet er eerst meer geld komen, meer draagvlak, meer cijfers? Laten we hier nu samen vooral aan dat nest gaan bouwen, dan gaat daar wel iets in gebeuren. In mijn huidige netwerken rond transitie en gebiedsinnovatie heb ik al gemerkt dat deze tegel ook hout snijdt. Want we kunnen blijven stoeien met – moeten we nu eerst links of rechts, moeten we wachten totdat anderen – de overheid, het bedrijfsleven – in beweging komen, moeten we eerst een plan hebben en daar dan mensen voor werven, of meer geld, meer cijfers? Laten we met elkaar maar gewoon aan dat nest gaan bouwen. Wie doet er mee?

Fransjan de Waard

 

Fransjan klimaatburgemeester
Klimaatburgemeester Fransjan de Waard

 

Fransjan klimaatweek

Word supporter van HierinSalland

HierinSalland is voor, maar ook van Salland. Word supporters en ondersteun ons. Door mee te doen of met een kleine bijdrage.

Interessant? Deel het artikel

Meer over

Blijf op de hoogte

Abonneer je op een of meerdere van onze nieuwsbrieven en ontvang elke week een update van de artikelen op Hier in Salland. Om de twee weken verloten we onder de abonnees om en om een pakket uit de biologische boerderijwinkel Overesch en de biologische Supermarkt in het Bos van Kleinlangevelsloo, beiden in Raalte. Bekijk de spelregels.

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Blijf op de hoogte

Abonneer je op onze nieuwsbrief en ontvang elke week een update van de artikelen op Hier in Salland. Iedere maand verloten we onder de abonnees een pakket uit de biologische boerderijwinkel Overesch in Raalte. Bekijk de spelregels.

Ook interessant

Sorry, geen nieuws gevonden