Onder het mom dat we de wereld moeten voeden, putten onze agrariërs de bodem uit. Wat er nog op groeit, komt door het bovenste stukje kunst- en natuurlijke mest dat ieder jaar opgebracht wordt, maar feitelijk is de bodem van het platteland zo dood als een pier. Sterker nog: zo dood, dat er niet eens een pier meer in zit. Geen pieren meer in de bodem, geen insecten in de lucht. Geen voedsel meer voor weidevogels. Zelfs geen kruiden meer in het land: paardenbloemen, pinksterbloemen, boterbloemen, biggenkruid, klaver, boeren spuiten alles dood. Zodat hun gras en maïs zo snel mogelijk op de kunstmest de grond uitknalt voor diervoer, zodat hun dieren zo snel mogelijk naar de slachterij kunnen.
Dat moet dus anders. Ook in jouw eigen achtertuin of groentetuin. Want de kans is nogal groot dat jouw groentetuintje ook uitgeput wordt. Spitten, mollen vangen, op iedere slak zout leggen, kunstmest, monocultuur… allemaal precies dat wat de bodem niet nodig heeft.
Je zou het niet denken, maar eigenlijk moet je zo weinig mogelijk doen met de bodem om een goede bodem te krijgen. Het winterblad laten liggen, het grondleven laten bestaan door niet te spitten, geen kunstmest… je krijgt er voedzame grond van waar het water makkelijk kan wegzakken maar via capillaire werking ook makkelijk weer naar boven kan rijken tot aan wortels die met gemak dieper kunnen groeien.
Anne Marie van Dam en Caroline de Vlaam geven een boek lang het goede voorbeeld. Ze leren je heel anders kijken naar die allerbelangrijkste levensader voor al ons eten: als de bodem goed is, is je eten goed.