Janssen schrijft de portretten als reportages. Voor ieder dier trekt hij met een deskundige het veld in. Dat merk je aan de sfeervolle reportages.
Aard van het beestje won de Natuurboekenprijs en dat is vast niet in de laatste plaats vanwege de prachtige tekeningen die Margot Holtman maakte voor ieder verhaal.
(Lees verder na de afbeelding)
Om een indruk te geven citeer ik stukjes uit de reportage over de haas en de patrijs. Ik kies voor die twee omdat:
– Janssen voor de haas naar Laag Zuthem ging en daar deskundige Ben Koks sprak.
– de patrijs eigenlijk ook in Salland zou moeten zitten. Maar hij kan de monocultuur van de huidige landbouw niet de baas.
Rammeltijd bij de hazen
Hazen weten zich het hele jaar door aardig gedeisd te houden, maar als the March madness toeslaat als ze bronstig zijn, vergeten ze de wereld om zich heen. Dan kun je opeens groepjes hazen in achtervolging zien op elkaar, waarbij snelheden van 60 kilometer per uur worden gehaald.
Meteen om de hoek van het huisje in Overijssel waar ik een week verblijf: drie hazen in een weilandje. Het weilandje is net iets anders dan het gemiddelde weiland in Overijssel. Alles niet niet helemaal egaal, er is een bosrand, een greppel, en zowaar een houtwal tussen twee percelen waarin ook een paar reeën dekking vinden.
Het gaat slecht met hazen, meer dan een halvering van de aantallen sinds de jaren vijftig. Hoofdoorzaak: de verarming in het agrarische land. Onkruid, geliefd voedsel van hazen, is zowat overal verdwenen, een paar soorten gras bleven over. Akkers zijn geëgaliseerd, dekkingsmogelijkheden verdwenen. Het grasland wordt vijf tot zes keer per jaar mechanisch gemaaid. Tragisch, want jonge hazen hanteren bij gevaar de strategie: blijf zitten waar je zit.
Dan nog even op pad met Ben Koks, kenner bij uitstek van de boerenlandnatuur. Bij hem in de buurt – bij Laag Zuthem – liggen nog wat minder intensief beheerde graslanden. “Je moet je voorstellen: volwassen hazen werpen drie tot vier keer per jaar, in totaal elf of twaalf jonge haasjes. Toch daalt de hazenstand. Dan kun je uitrekenen hoe slecht het is gesteld met de overleving.”
De patrijs
Op een weggetje net buiten het Midden-Limburgse Ospel remt Willem Maris af, want de gezenderde patrijs Sigrid moet zich hier ergens bevinden. […] Sigrid en de rest van haar klucht – broedsel met ouders –, zeven jongen zijn er nog over. Drie broedpogingen deed het koppel. De eerste twee legsels gingen verloren door maaien en andere menselijke activiteit. Maar in de beperkte beschutting van het uienloof wist het paar alsnog succesvol te broeden.
Dat zegt wel iets. Om deze soort, die ook nog eens legsels van soms wel twintig eieren produceert, in de problemen te brengen moet je het bont maken. En dat is precies wat er is gebeurd.
Patrijzen zijn nogal atypische vogels; ze hebben een broertje dood aan vliegen. Ze leven en gaan dood op of in de buurt van de plek waar ze geboren zijn. Precies op het moment dat er veel koppels zijn, die op zoek gaan naar een territorium, begint de kaalslag. Alles wordt ondergewerkt, er gaat stront op het land, de akkers zijn ineens kaal. Ze kunnen dan alleen nog terecht in smalle grasstroken langs de akkers, in bermen. Vervolgens gaat het vaak mis in de broedfase. De broedende hennen worden op het nest doodgemaaid.