De maan was vol en de hemel was bezaaid met spotlights. Ik vergeet dat altijd, hoe dat zit, maan-aarde-zon, wat draait om wat. Duizelingwekkende materie die m’n hersens salto’s laat draaien. Even dacht ik aan vroeger, toen ik meende dat er meer manen waren. Een halve, een ronde, een liggende dunne banaan… geen idee van de schaduw van de aarde.
De schaduw van de aarde. Zou je een gebouw kunnen bouwen zo groot dat je de silhouetten op de maan kunt zien? In de vorm van een middelvinger misschien, alsof moeder aarde schreeuwt ‘don’t fuck with me, you little people’.
Het is tijd voor de laatste honden ronde, nog even op de buut’n, soms op blote voeten en meestal op m’n klompen. Vaak klop ik de peppels even uit omdat ik geen beesjesdrap tussen m’n tenen wil voelen. Een gekko had zich er al eens thuisgevoeld, in de zoete geborgenheid van populier en tenenkaas. Soms is het hemels stil, een enkele keer onheilspellend, vaak hoor ik slechts m’n tinnitus. Vaker hoor ik kikkers en honden, middernacht, jeuk in m’n vacht.
Deze nacht in april hoor ik nieuwe geluiden, schrillend, alsof een elfje verdwaald is en roept in het maanlicht. Help me, toe! Ik zie, terwijl ik met een stok door de tuin stiefel, dat een van de honden zijn jachtinstinct bot viert op motten. De in onze ogen onhandige, nachtbrakende frommels die op de wit gestucte muren kleven en zonder waarschuwing als een daas zonder richting je muil binnenvliegen, of in je nek landen. De plakkende ex-rupsen. Mooi laten.
De klaagzang verstomt terwijl de hond duikt op zijn prooi. Wat heeft ie toch te grazen? Het lijkt verdomd een vogeltje, of een vleermuis jonkie. Lomp spring ik ertussen, met m’n baard achter m’n t-shirt. Het fanatieke, gebiologeerde gestoei van onze nepwolf duldt geen interventie. Machtig fanatiek zo’n tekkel. In het maanlicht ontwaar ik een donker beestje, een beetje wollig en zo groot als een muis in de vorm van een straaljager. Éh-éh-éh, hi-j’, af! Ik beveel de hond in kromme mensentaal dat ie op moet foeken. Het donzige straaljagertje duikelt onhandig onder een ligbed en waant zich veilig. Ik pak een zaklamp, het beestje piept wat, bijna mechanisch. Ik zie een doodskop, en het is geen weerspiegeling, verdomd een klein køppie licht op, met daaronder een lummel van een nachtvlinder. Als die je in je gapert vliegt dan kom je kokhalzend aan je eind. Vacht heeft ie, en ogen als dikke zwarte peperkorrels, met voor het blote oog zichtbare raampjes. Ik doe de kwispelkezen even naar binnen, een lastige klus die ik klaar als een ploert van een roedelleider. Zo, de exoot en ik, euh de native en de gringo, even een close encounter.
Slangen, mieren die als ze rechtop staan de kruimels uit je broekzak graaien, hagedissen en gekko’s, steenbokken, spinnen die je hoort stappen, gieren die als een Boeing geruisloos door de blauwe hemel soaren alsof het ganse luchtruim een thermiekbel is. Ik heb het allemaal met verwondering mogen zien. Andalusië herbergt gespuis waar we in Overijssel niet eens van dromen.
De piepende fladderaar onder de ligstoel heeft zich niet verplaatst en kapseist wat op het dikke Spaanse gras. Met een stokje kieper ik de pieper voorzichtig op een asbakje. Een mooi blauw bakje uit de jaren 50, toen roken nog gezond was en de vormgeving cool. De vlinder ligt op z’n rug en heeft een zichtbare slurptong, zoals een rolletje veterdrop. Het doodshoofd is wat vervaagd door het speelse tekkel-geweld. Het beest heeft een harig lijf, zou ie last hebben van tarrels? Van klaboesters?
Acherontia atropos, oftewel de doodshoofdvlinder. Een mythisch symbool. Ik denk aan The Silence of the Lambs, Deftones, Salvador Dalí, een symbool van de dood en onheil. Wat mensen er wel niet van maken in hun onzekere geworpenheid. De laatste stuiptrekkingen van een zeldzaam beest in een Hollandse asbak, zal ik hem verlossen? Nee, misschien speelt ie dood en komt ie bij wanneer we liggen te ronken. Ik pak als een kind een pikkende pot honing en laat een druppel vallen zonder te smeren, naast z’n slurp-tentakel. Wie weet, ik voel me barmhartig maar doe geen weesgegroetje.
De volgende dag ligt ie erbij zoals ik het achter heb gelaten. Hij lijkt groter, terwijl de dood het dode meestal kleiner maakt. Omdat ik interesse heb en later, wanneer ik groot ben, graag imker, kruidenmannetje en vogelaar enzo wil worden, surf ik even het net op. Een boek over vlinders heb ik niet. Poeh, het beest heeft de mens in het verleden veel angst aangejaagd. Een profeet der maanschaduw die piept en krijst wanneer ie in nood is. Geen wonder dat men vroeger als de dood was wanneer zo’n brenger des onheil je huis binnen kwam zeilen. Dat betekende zwarte ellende, tijden lang, wee je gebeente. 13 centimeter groot en rokerig van kleur, met een magistrale banner van een doodskop op z’n rug. Het maakt tatoeages haast belachelijk…
Machtig mooi eigenlijk. Ongevaarlijk en een schaap in wolfskleren. Het beest is een vegetarische honingliefhebber en steelt de honing uit de raten terwijl ie heimelijk, doch ons-kent-ons, de geur wasemt van bijen. Een mirakel van een botervlieg.
In Spanje is het dier thuis en een deel van het grotere ritme, zoals alles één is, zoals opperhoofd Seattle van de Noord Amerikaanse Dwamish-stam in 1854 het uitsprak in zijn onvergetelijke rede. Geen immigrant zoals ik, no gringo. Eigenlijk is niemand een gringo, zolang je dat maar door hebt. We zijn verbonden en kennen dezelfde bron. Liefde voor leven, dankbaar, alles hangt samen.
Op de oude bats van mijn pa, die stinkt naar hondenstront en aarde, leg ik de vlinder met zijn doodskop naar de hemel. Zonder eerbied maar met besef help ik het beest aan zijn laatste vlucht. Met een zwiepert donder ik hem over de seventies grindtegelmuur waarachtig hij neerstort in de onderliggende boomgaard, tussen de naar de zon reikende groene stengels. Op zijn doodskop, onder de bloemen.
Onheil? Neuh, de angst voor het onbekende boezem ik niet in, ook al zijn voortekens en symboliek cool. Acherontia Atropos, een mond vol; Acherontia verwijst naar Acheron, de rivier van de onderwereld in de Griekse mythologie en Atropos is een van de schrikgodinnen uit diezelfde mythologie, de godin die de levensdraad doorknipt en brenger van de dood. Godver, men bedacht wat!
Gelukkig hangt er een hoefijzer boven onze voordeur, als een lach, en heeft bijgeloof en onheil geen schijn van kans binnen casa El Pronko. Ahum.