‘Zorg’ staat tegenwoordig gelijk aan ‘kommer en kwel’ en ‘piepen en kraken’. Zeg ‘huisarts’ en je denkt aan een bijnabejaarde met een roestige stethoscoop die koortsachtig probeert een videoverbinding tot stand te brengen voor een flitsconsult met een zieltogende patiënt die anderhalf uur in de wacht heeft gestaan/gelegen.
Zelf ben ik gelukkig geen grootgebruiker van de zorg. Begin oktober had ik een puist (atheroomcyste) in mijn nek en sindsdien wacht ik geduldig op een oproep van het Isala Ziekenhuis, waarna ik ze zal mededelen dat hij spoorloos is verdwenen. Mijn moeder (95) is een ander verhaal. Deze week werd ze zwaar verkouden. ‘s Middags bijna 39º en een hoest die klonk als een terminaal draaiorgel.
Ze woont dichtbij ons in een aanleunwoning. ‘s Avonds lag ze half in, half uit bed. ‘Ben je weer in Nederland?’ vroeg ze verward. ‘Ik kan helemaal niks meer…’ Ik dacht de verpleging te beginnen met een slokje water, maar iemand die helemaal niks kan, werkt niet mee om overeind te komen en er zijn grenzen aan hoe hard ik aan broze botten en versleten gewrichten durf te sjorren. We stumperden even door samen (alles zat tegen – de oorthermometer penetreerde een oor waar nog een hoorapparaatje in zat) en ik besefte weldra dat ik die vijf meter naar douche en wc nooit zou overbruggen met haar. Dus… had ze niet een alarmknop?
De knop hing niet om haar nek aan het bijgeleverde koord. Noch in de oplader. Onder het bed vond ik ‘m evenmin. Hij lag (in schutkleur) op de rollator; de eerste druk op de SOS-knop bracht geen reactie. Hulpeloosheid overviel me. Pas toen ik uit frustratie die knop lang indrukte, ging de telefoon. En na drie minuten verscheen Renate.
Een energieke, beweeglijke vrouw van een jaar of vijfendertig. Ik legde uit waarom ik haar had opgeroepen. Ze wist genoeg. En begon. Ik weet niet meer waarmee, maar het contrast met mijn eigen handelingsonbekwaamheid was schrijnend. Zij beheerste de situatie. Volkomen. Vijftien minuten later was er getemperatuurd, bloeddruk gemeten, dorst gelaafd, een lijf gewassen, een bed verschoond (de juiste lakens had ze zo gevonden). De wasmachine draaide verwoed (ik had vier kastjes doorzocht naar Witte Reus, Renate toverde die binnen vijf seconden tevoorschijn).
Een reddingsoperatie als een goed gerepeteerd toneelstuk, met allemaal korte scènes. Ik stond er onkordaat bij, in een nietig bijrolletje en volgde de instructies die Renate uitdeelde, veelal met een kwinkslag. “Ik wist dat ik niet zo praktisch ingesteld was,” vertrouwde ik haar toe, “maar jee… ik leer mijzelf op deze manier wel erg goed kennen.”
Na gedane zaken stapte ze kwiek op een vouwfietsje en reed door de gangen terug naar haar uitvalsbasis 300 meter verderop in het gebouw. ‘s Nachts zou er nog iemand langskomen, beloofde ze. Toen ik de volgende ochtend om half tien weer naar binnen ging, waren er al twee wijkverplegers actief. De huisarts werd verwittigd. Ik werd met een boodschappenlijstje op pad gestuurd. Honing, bouillon, vruchtensap, etc. Een uur later was ik terug.
Hè? Mijn moeder werd onderzocht door een jonge, frisse, vriendelijke arts met een blinkende stethoscoop, die antibiotica voorschreef. Over een uur kon terecht bij de apotheek in het dorp. ‘Ja, uw moeder – we hebben haar al telefonisch gesproken. Ze weet dat ze de kuur moet afmaken. En we zullen contact opnemen met de trombosedienst, die moet weten wat ze aan medicijnen gebruikt.’
Mijn moeder had vandaag alweer praatjes. Het zorgstelsel, geen twijfel aan, piept en kraakt en wankelt. Waar ik getuige van was geweest kreeg daardoor bijna iets onwerkelijks: een show, een vlekkeloze demonstratie van efficiëntie, deskundigheid, empathie en samenwerking. Zó kunnen zorgprofessionals zijn op hun best! Mits je ze een eerlijke kans geeft.