Jan Loozeman kreeg bij zijn pensioen het advies een boek te schrijven over alles wat hij meemaakte als uitvaartverzorger. “Maar ik heb die mensen die dat opperden gevraagd of ze wel goed wijs waren. Je denkt toch niet dat ik ga vertellen over die privé-momenten waar ik alleen maar vanwege mijn beroep bij aanwezig was?”
Voor ‘het been’ wil Jan wel een uitzondering maken. In 2005 spoelde er namelijk een been aan in de IJssel, tussen Olst en Wijhe. Jan was dat eigenlijk alweer vergeten. Maar schrijver Joris van Casteren was zo gefascineerd door dat been dat hij op zoek ging naar – als het ware – de rest van het lichaam. Hij schreef er ‘het been in de IJssel’ over. Via de gemeente komt Van Casteren ook bij Loozeman uit, lezen we in dat boek, die eerst niks van dat been weet. Of wil weten. Maar na aandringen van Van Casteren laat hij zijn gedachten er toch nog eens over gaan. Zonder heel veel nieuwe informatie overigens. Maar “ja, dat been is in die tijd wel begraven ja, op de begraafplaats van Den Nul.”
“Ik geloof niet dat ik het been zelf ook nog gezien heb,” blikt Loozeman terug vanaf zijn ruime appartement op het Weijtendaal in Wijhe, vanuit zijn sta-op-stoel die altijd in dezelfde stand staat. Hij kijkt uit op de Hervormde Kerk in de Langstraat. “En als je op het balkon gaat staan (wel terug komen hè!), zie je de toren van de katholieke kerk ook.:” Zelf is Loozeman van de Nederlands Hervormden, “maar ik geloof dat ze daarboven allemaal werken voor dezelfde winkel.”
“Nee, dat been zat in zo’n zwarte zak. De politie kwam er mee. Ik zou niet weten of het een linker of een rechter been was. Ik denk niet dat ik het gezien heb.” Maar Loozeman kan zich er wel iets bij voorstellen: “We hebben hier wel eens een lijk gehad waar de huid los op de botten zat. Dat was van een man die al een maand vermist was en vermoedelijk is los gekomen toen het water steeg.”
In het boek wordt de interessante vraag gesteld of je op basis van dat ene been er zo maar van uit kunt gaan dat de persoon die verder aan dat been hoort, ook daadwerkelijk is overleden. De gemeente Olst-Wijhe vindt van wel. Want het been is begraven op begraafplaats Den Nul. Zoon Arend- Jan is er nog foto’s wezen maken voor bij dit verhaal.
Als Jan Loozeman terugkijkt op zijn tijd als uitvaartondernemer schiet hem nog zo’n soort van twijfelgeval te binnen. “Werd ik gebeld door iemand waar ze met vijf vrijgezellen op een boerderij woonden. Daar moet iedere maand een vracht aan AOW binnengekomen zijn. Zegt die man: mijn broer was ziek, maar ik geloof dat ie nu dood is. Om die manier van zeggen hebben we best gelachen. Toen ik daar kwam en vroeg wat ze met de rouwkaart wilden, hadden ze wel een rij namen waar die naar toe moest, maar zonder adressen. ‘De postbode hier op het platteland kent die mensen toch allemaal wel?’ veronderstelden ze. We hebben de adressen er toch maar bij gezocht.”
Loozeman was door de Hervormde Kerk gevraagd uitvaartondernemer te worden. “Het bestuur had me gevraagd na de vergadering nog even na te blijven. Ze dachten dat ik daar wel geschikt voor was. Ik heb er die avond zo lang met hen over gepraat dat ik pas om 01.00 uur thuis was. Mijn vrouw was al lang naar bed. Toen ik die dat de volgende ochtend vertelde, zei ze dat zij ook wel dacht dat ik daar geschikt voor was.
Ik heb er toch nog drie maanden over gedaan voor ik ‘ja’ zei. Ik heb bijvoorbeeld eerst meegelopen met mijn voorganger. De eerste was een meisje van 8, leukemie, enig kind. Een drama! Dat kun je begrijpen. De tweede een 17-jarige jongen die dood in een tent gevonden was op vakantie. Ook heel moeilijk. Maar toen een man van 88. Dat voelt toch heel anders.”
Alles met elkaar leek Loozeman de baan wel wat, hij kon ook wel een bijverdienste gebruiken met zijn kleine boerderij met twaalf koeien. “Maar ik heb het ook altijd belangrijk gevonden voor de nabestaanden. Die moeten goed geholpen worden. Ik kwam een keer ergens binnen waar veel jongelui bij waren. Die zuchtten.: ‘Gelukkig. We waren bang dat er zo’n strakke meneer in zwart pak en glimmende schoenen zou komen.’ Ik heb de mensen altijd hun eigen keus laten maken en ze nooit iets opgedrongen. Ook niet toen ik zelf kisten verkocht. Nooit gekeken aan welke kist ik het meest kon verdienen. Daar zie je later toch niks van terug.”
Dat been, of hij het wel eens gekker gehad heeft. Misschien die keer dat er zich eentje zelf van het leven beroofd had met een kogel. “Toen ik het lichaam klaarmaakte in de aula voelde ik ijzer. Zat de kogel nog in het hoofd… En die man die zichzelf vergiftigd had in het bos. Een dag later rook ik in de aula dat er iets niet goed was. Ben ik in het bos gaan zoeken en kwam ik een flesje tegen. ‘Doe daar maar voorzichtig mee’ zei de politie, dat is van het aller zwaarste spul!’”
“Ach, als je geboren wordt weet je een ding zeker: dat je dood gaat. Mijn vrouw is acht jaar geleden overleden. Ik heb me toen voorgenomen vooral gezond verder te leven. Gezond en met regelmaat. Zo heb ik leren koken. Ik dacht, die aardappelen zullen toch na de tweede keer niet aanbranden?” Iedere dag vroeg opstaan, als het zo uitkomt tussen de middag even de ogen dicht. En als ik straks van mijn zoon dat boek over het been krijg, dan kan ik er bij de koffie hier op Weijtendaal mooi uit voorlezen!”