Gosse Jongstra is onze columnist voor zeer diverse onderwerpen, die hij met Friese nuchterheid voor het Sallandse voetlicht brengt. Meer bijdragen van hem vind je hier.
Door Gosse Jongstra
Soms spreken mensen mij aan op straat. Over mijn columns. Dat ze het leuk vinden om die te lezen. En dat ik niet zo’n azijnzeiker ben, maar meestal tamelijk mild. DAT IS DAN DEZE WEEK EEN KEER ANDERS.
Ik heb er eigenlijk geen woorden voor. De kabinetsleden wel. Die hebben een verplichte bijscholing gehad om, als de nood BIJ HEN aan de man komt, de volgende zinnen uit te spreken. “We hadden achteraf gezien het eerder moeten weten, eerder moeten ingrijpen. We doen ons stinkende best om iedereen zou spoedig mogelijk te helpen. Ik vind het heel naar en heel erg verdrietig wat er is gebeurd. Ik bied mijn excuses aan.”
Bij alle misstanden, affaires, miskleunen hebben we deze zinnen horen uitspreken door bewindslieden. Ik heb het nu te vaak en te laat gehoord. Met deze zinnetjes redde de minister dan weer zijn/haar hachje. Maar de mensen die echt in nood zijn hebben daar geen donder aan. Het is toch om witheet te worden hoe mensen die in Afghanistan hebben meegewerkt met Nederlandse militairen, met hulporganisaties, met de ambassade, in de steek worden gelaten. Of op z’n best in hoge onzekerheid worden gelaten. Zij zitten met doodsangsten in schuilplekken of weggedrukt tegen de muur om het vliegveld. Op de dag dat het feitelijk al te laat is houdt de Tweede Kamer een debat. Daar wordt het kabinet herinnerd aan de oproep van diezelfde Kamer, vele maanden eerder: haal nu de tolken terug.
Ik hoef de zinnen van de ministers niet voor u te herhalen. Ze staan hierboven al. En dan Joost Eerdmans, iemand die sneller van partij wisselt dan een hommel van bloem. Zijn bijdrage: “Het kan natuurlijk niet zo zijn, dat iemand die ooit een ei heeft gebakken voor een Nederlandse militair nu zomaar naar Nederland kan komen”. Hieruit spreekt toch dedain en een ontkenning van de ernst tegelijk. Joost, als een Afghaan, die voor een Nederlandse militair – die onder jouw verantwoordelijkheid naar dat land is gestuurd – een ei heeft gebakken, hij wordt verlinkt en loopt daardoor gevaar, dan moet die persoon in veiligheid worden gebracht.
Het is nu te laat om alles tot in detail te verifiëren. Als je nu bureaucratische regels gaat opwerpen, zullen enorm veel mensen worden gedood, gemarteld, opgesloten. Vrouwen gaan terug onder de boerka en naar de keuken. En hoezo hebben wij geen plek. Eén van de rijkste landen ter wereld. De economische groei knalt uit z’n voegen. En dan kunnen wij die paar duizend mensen, die ons hebben geholpen, er niet bij hebben? Het wantrouwen viert hoogtij. Met deze gedachten fiets ik langs de IJssel. Tussen Olst en Den Nul zie ik een vrouw met een grijpertje een plastic zakje oppakken en in de fietstas stoppen. Het is Riet. Ik groet en rijd haar voorbij. Ze haalt mij weer in. En verderop stopt ze opnieuw. Nu pakt ze een zwerfmondkapje op. Ook dit verdwijnt in de fietstas. “Ach ja, ik fiets toch regelmatig naar Wijhe, kan ik die rommel net zo goed even opruimen”.
Mijn vertrouwen in de mensheid krijgt ineens een enorme boost. Jammer dat Joost Eerdmans niet in die fietstas past.