Veel is nog herkenbaar van het Sallandse. Uiteraard het landschap tussen IJssel en Heuvelrug; het Sallands dialect, onderdeel van de Nedersaksische taal; de gebruiken, volksaard en het noaberschap. Toch beïnvloeden allerlei ontwikkelingen het karakter van de Sallandse gemeenschap.
Zo herken je een streek o.a. aan de eigennamen. Aan de achter- en de voornamen. De achternamen blijven wel herkenbaar. Jongstra komt uit Friesland, Mensink uit Salland. Maar hoe gaat dat met de voornamen? Ik zag een advertentie van een praktijk voor verloskunde. Daarin noemen ze de namen van in januari in Salland geboren baby’s. Geen Gait, Mientje, Derk, Marchje. Wel Vayen, Benicio, Vieve, Bo. Mooie namen, daar niet van. Maar ze kunnen net zo goed geboren zijn in Zuid-Holland, Groningen of Limburg. Streekeigen namen lijken te verdwijnen.
Het Holstohus heeft de maand maart uitgeroepen tot maand van het Sallands dialect. Is dat een goed of een slecht teken voor het voortbestaan van het dialect? In ieder geval een mooie poging om aandacht te besteden aan de taal, de prachtige gezegdes en de gemoedelijkheid die het uitstraalt. Ik vind het mooi om te luisteren naar de verhalen van buurtgenoot Jan Overmars. Tegen mij in een mengelmoes van Nederlands en Sallands. Maar als hij zich richt tot een “echte” Sallander, dan komt de bloemrijke taal pas echt tot leven. Ik versta niet alles, maar begrijp het wel. Of een speciale maand het dialect zal helpen om te blijven bestaan?
Noaberschap in de buurte was vroeger een vanzelfsprekendheid. Je hielp elkaar bij tegenslag en vreugde, bij zaaien en bij oogsten. Zaaien en oogsten doen nu de machines. De verzorgingsmaatschappij neemt veel zaken rond ziekte en sterven over. In sommige buurten is er een jaarlijkse borrel/ BBQ. Het noaberschap heeft een andere invulling gekregen. Het gevoel dat je op elkaar kunt rekenen is al mooi. Toch zie ik in mijn omgeving wel voorbeelden van echt, ouderwets, noaberschap. Een oudere vrouw valt en moet langdurig opgenomen in ziekenhuis en revalidatiecentrum. Buurtgenoten en andere betrokkenen zorgen voor have en goed. Een paar keer per dag, zeven dagen per week. Al vele maanden. Wat fijn. Hulde. Een echtpaar wordt tegelijk ziek. Wekenlang komen buurtgenoten dagelijks een warme maaltijd brengen. Er is een honden-uitlaatschema opgezet. De grote tuin wordt onderhanden genomen. De buurman isoleert het dak. Wat fijn. Hulde. En in beide gevallen zijn lang niet alle burenhulpen Sallanders. Noaberschap is dus niet afhankelijk van Sallandse wortels. En zal ook niet afhankelijk zijn van Sallandse voornamen.
En het dialect? Ik moet nu denken aan de mooiste Nedersaksische zin die ik ooit hoorde. Ik woonde in Drenthe. Vlakbij, in een oud en afgelegen boerderijtje wonen Hindrik en Marchje. Al ruim de 70 jaar gepasseerd. Marchje wil dolgraag verhuizen naar een comfortabel nieuw rijtjeshuis in het dorp. Hindrik heeft zo zijn twijfels. “Ja moar Marrechien, woar mok dan mörgens buten piss’n?” In deze ene zin schildert Hindrik zijn hele leven. En daarom moet ook het Sallands dialect blijven bestaan.