Diss’n van Roerink, 67 jaar en ruim 40 jaar meegelopen in de bouwwereld. Als tegelzetter. Dat leverde bijzondere, bizarre, smerige en grappige momenten op, die Diss’n graag deelt. Ze zitten nu nog in zijn geheugen.
Dit keer over onbenullig drankgebruik in de nieuwbouw en bienoa van schrik in de broek schijt’n tijdens het beunhazen.
Lapp’n
Midden jaren 70 werd in Nijverdal een gigantisch groot opgezette woonwijk Groot Lochter gebouwd. Je raad het al, dat is veel tegelwerk voor ons tegelzetters. Meer dan we aankonden, als het tempo niet was bij te benen, werden er extra tegelzetters opgeroepen.
Vanuit Luttenberg reed ik iedere dag op de Zündapp (later met het Renault 4tje) richting Nijverdal met de gereedschapstas achterop.
De metselaars en tegelzetters lapten altijd wat geld bij elkaar, en dan werd mij als jongste van de groep altijd gevraagd of ik er drank van wilde halen. Jenever, om precies te zijn. Dat kon bij de dichts bij zijnde kroeg, op 500 meter afstand. Dat gebeurde niet af en toe, maar af en aan. En al vóór de middag. Dus reed ik iedere morgen af en aan richting het cafeetje. Ik moest altijd een liter jenever ophalen én zorgen voor borrelglaasjes die beschadigds waren, bijvoorbeeld zonder voetje, maar vooral als ze maar gratis waren. Als ik terug kwam op de bouw riep een oudere metselaar die er wel pap van lustte, een stuk of acht andere bouwvakkers bij elkaar die er ook niet vies van waren. In een van de woningen in aanbouw gingen ze dan boven op een slaapkamer in een kring zitten. Iedereen nam zo’n afgekeurd borrelglaasje in de hand en de oudere metselaar ging met de fles rond. Als iedereen voorzien was, ging hij midden in de groep staan en zette de fles aan de mond.
Ik zei toch al dat hij er wel pap van lustte.
Gelukkig lustte ik toen geen jenever. Maar ik zeg er eerlijk bij dat je dan de nadruk op ‘lustte’ moet leggen.
Proost.
Zoep’n
Voor de betreffende metselaar was dit eerste drankje van de dag ook meteen zijn ontbijt. En trouwens ook zijn lunch. Eerst een flinke scheut jenever, dat hij dan meestal afbluste met een flesje bier, dat was meteen ook goed tegen de dorst.
Als die man aan het metselen was en de sirene voor de schaft ging af, dan liet hij troffel en stenen die hij in de hand had gelijk vallen en strompelde hij richting de cementkeet. Daar lag cement opgeslagen, maar ook een voorraadje jenever en bier. Als hij half 5 weer naar huis fietste zei hij altijd: “Ik denk dat ik met drinken stop, en dan vier ik morgenvroeg mijn comeback”.
Het metselen heeft hij tot zijn pensioen vol gehouden. Hij kreeg bij zijn afscheid van zijn werkgever een gereedschapskist met inhoud. Van zijn collega’s een jeneverfles met inhoud. Maar die inhoud kreeg al snel een andere plek.
Warken det zu’j
Drank of geen drank: we werkten tot ’s middags half 5. Maar tegen vieren hadden de metselaars de specie meestal al op en tegen dat tijdstip hadden ze niet zo heel erg veel behoefte (zin) meer om nog eens een kuip vol te maken en leeg te werken. Het laatste half uurtje bestond daarom nogal uit ‘een bettie an knooien’, een beetje treuzelen. De opperman kon de molen en kruiwagens alvast schoonmaken, zodat ze half 5 allemaal ‘mooi op huus an konn’’.
Maar die ene middag kwam de aannemer van Groot Lochter, iets over vieren aanrijden in zijn grote Mercedes. Het viel hem direct op dat de metselaars niet meer aan het metselen waren. Hij rende zijn auto uit, in een streep naar de speciemolen en gooide deze vol met zand en cement. Het liet het even mengen en gooide er een paar kruiwagens mee vol. Die kruiwagens met specie zette hij op de lift en stuurde die naar de eerste verdieping van de steiger. Het was inmiddels half vijf, maar de aannemer riep tegen de metselaars: “Ie maakt diss’n earst löag vöar julle noar huus goat.”
In het vervolg zorgden de metselaars er wel voor dat ze de kuip niet eerder leeg hadden van half vijf.
Bess’n kjal
De betreffende aannemer kwam een keer per jaar met zijn voetbalteam (ik denk dat hij de sponsor was, maar zeker weet ik dat eigenlijk niet) uit zijn dorp voetballen tegen onze dorpshelden. Dat was een heuse streekderby. In die wedstrijd kwam er een heel andere kant van hem naar boven. Hij trakteerde in de pauze en na de wedstrijd, of ze nou gewonnen of verloren hadden. Koffie, bier, niks was hem dan te gek. Soms was het dus ook wel een ‘goeie kjal’
Beunhazen
Onze oudere collega’s namen iedere vrijdagavond de gereedschapstas mee naar huis. Er moest op de zaterdag namelijk gebeunhaasd worden. Dat was voor hen eigenlijk een soort hobby. Na enkele jaren kon en mocht ik als jongste van de club ook meedoen aan deze traditie.
Op de zaterdag was het meestal veilig beunhazen. Maar soms had je ook wel door de weekse dagen tijd. En dan was het linker. Zo kregen we een keer op de maandagmorgen vorstverlet omdat het meer dan zes graden vroor. Dan kon je officieel niet werken. Maar voor eenmansbedrijfjes-aannemers lag dat anders. Zo waren we ‘voor de hobby’ ergens voor zo’n eenmansbedrijfje een oud boerderijtje in the middle of nowhere in ons mooie dorpje aan het betegelen. Dus toen we die maandagmorgen vorstverlet hadden, kropen we eerst nog weer onder de wol om de roes van het weekend uit te slapen. Daarna spraken we elkaar om 13.00 uur bij de klus aanwezig te zijn.
We waren nog maar net begonnen met de keuken te betegelen toen de man van dat eenmansbedrijfje (tegenwoordig is dat en ZZP’er) ons waarschuwde dat er controle in aantocht was. Hij mocht niemand in dienst hebben, dus werd hij daarop geregeld gecontroleerd. We renden dwars door het boerderijtje richting het bakhuisje. Wie in Lutt’nbarg zegt ok wé Kókhuussie. Een bijgebouwtje waar vroeger gebakken en gekookt werd.
De man snel terug naar de keuken waar hij met zijn vrouw zich ontfermde over de controleurs. Ze deden alsof ze zelf aan het tegelen waren. Een van die controleur gaf zelfs nog een tip. Toen was het ijs gebroken. Figuurlijk dan wel, want het vroor nog steeds op buiten.
Toen de vrouw de controleurs aan de praat hield ging de man naar de achterkant van de boerderij richting het bakhuisje en opende de deur zodat wij weg renden en verder konden schuilen in de hooiberg. Daar hebben we nog wel een half uur gelegen. We konden elkaars hart horen kloppen. In die hooiberg namen we al het besluit om deze klus alleen maar op zaterdag af te maken.
We hadden ons lesje weer geleerd. We kwamen dit keer van een (zeer) koude kermis thuis.
Later heb ik wel eens gedacht, als die controleurs nou goed opgelet hadden, dan hadden ze zich toch moeten afvragen waarom er vier auto’s op het erf stonden.
Zolt
Waar komt al die dorst vandaag bij de bouwvakkers? Misschien wel bij die ene collega van ons, die iedere dag een paar gekookte eieren bij zich had. Dat deden er trouwens wel meer. Dus niets bijzonders, zou je zeggen. Maar bij hem wel. Want hij deed er altijd erg veel zout op. En och, misschien is dat nog steeds niks bijzonders, want dan heb je in ieder geval ’s avonds een reden om een biertje te drinken. Maar… als hij het ei op had, ging hij achterover zitten, deed hij zijn mond ver open en strooide nog flink wat zout na. Hij zei dan altijd dat je dat niet met een korreltje zout moest nemen.
Nou, noe kan ’t wel èèm wear, de volgende keer gaan we dan toch echt naar de slachthuizen in de regio dat ik al een paar keer beloofd had, met heel sappige en heel wat minder sappige verhalen.