Vijf graden koeler vandaag, op weg naar Saint Michel: max 32 graden… Maar vanmorgen was het zo fris dat ik zelfs nog even de ‘arm-stukjes’ aangehad heb. Het was dan ook erg vroeg, want gisteren had ik gelijk weer die aloude vakantiefout gemaakt: ze doen hier tussen half een en half vier de ogen dicht, dus ook de winkels. Daar moet je je beter maar aan aanpassen. Ze doen dat niet voor niets: de hitte is dan op zijn top. En daarbij: als je wat nodig hebt vis je in die siësta per definitie achter ieder net.
Dus ik zat al vroeg op de fiets om mijn110 kilometer van vandaag voor en na de middagpauze weg te trappen. Wat is dat een machtig gevoel als je zo vanuit een kasteeldorp het oneindige platteland optrekt, zonder een centje pijn van de vorige dag, dus vermoedelijk ook aan het eind van de dag wel gezond en wel.
Ik had me geprepareerd op genoeg water. Gisteren had ik momenten dat ik mijn hartslag op mijn droge lippen voelde, met nog twee mondjes water in een van de twee bidons en dat er om de zeven kilometer een dorp was zonder een logische optie mijn vocht bij te vullen.
Als één bidon leeg is, dan per direct op zoek naar water, had ik me voorgenomen, hoe dan ook. Dus zat ik mijn eerste pauze aan de rand van een dorpje mijn bidon leeg te drinken en komt er een mevrouw een arbeidershuisje uit. Ik kan geen Frans, zij niet anders dan Frans, met l’eau en comprende komen we er wel. Eerder was ik al een apotheek binnen gewandeld waar ze het fantastisch vonden dat ik er water kwam vragen. In een supermarkt verwezen ze me door naar de water- en cola-afdeling, maar een schoonmaakster begreep me beter en nam me mee het magazijn in waar ik eerst een bidon vulde en gelijk leegdronk en daarna twee bidons vulde. Zij kon wel Engels, maar dan van dat heerlijke Pink Panter-Engels.
Alles greep ik aan voor water. Zag ik een man zijn oprit vegen, dan vroeg ik om water en kreeg ik een bidon vol ijsklontjes. Stond er iemand in de deuropening een sigaret te roken, vroeg ik om water, en liep hij eerst naar de buren omdat ze het daar koud in de koelkast hadden liggen.
In het dorpje Prisces, waar ik op een bankje een beetje aan het dommelen was geraakt klopte iemand me zelfs op de schouder of het goed met me ging. Hij bleek de oud burgemeester van het dorpje en was leraar Duits geweest, een taal waar ik ook wel ein bisschen mee uit de voeten kan. Of hij soms ook water voor me had, begon ik de conversatie. Hij haalde de sleutel van la Mairie, bood me water én een rondleiding aan.
110 Inwoners had het dorp, de huidige Frau Burgermeister was op vakantie dus nam hij waar. Als oudste raadslid vond hij dat wel een functie met gepaste senioriteit. Elf raadsleden hadden ze, die waren verdomd lastig te vinden. Maar aan een fusie met de buurgemeente, daar was geen sprake van. Want wat wisten die nu van een kapotte lantaarnpaal bij de buren in het dorp? En de kerk was ook wat lastig, één pastoor op 5000 inwoners, dus met dorpjes van 110 man en allemaal een eigen kerk, heb je dan niet zo heel vaak een viering met een geestelijke erbij en áls die er dan was, zat er bijna niemand in de kerk.
Volleybalvriend Bernard uit Heino vertelde dat hij hier eens een heel dorp opgekocht had. Dat leek me nu ineens heel haalbaar. Daar moet ik ook maar eens over nadenken, schoot het door mijn hoofd toen ik vanuit de schaduw van la Mairie de verzengende hitte weer in reed. Overhaast beslissen leek me niet nodig, want de oud burgemeester vond dat er nog leven in de brouwerij zat. “Op dat pleintje waar jouw fiets staat, strijken steeds vaker toeristen neer, soms wel twee keer per week!”