Als je Nederlander wil worden moet je inburgeren. De overheid heeft dat vertaald naar een paar vragen die je goed moet beantwoorden. Precies dat afstrafsysteem zoals ons onderwijs in elkaar zit: niet kijken wat je nog niet weet, zodat je daar aan verder kunt werken, maar een tik over je vingers en blijven zitten.
Zo maar een vraag:
welk land ligt ten oosten van Nederland.
Ik vroeg dat ook in de voetbalkantine: “Doar woont toch die vuile rotmoffen?” was het antwoord.
Andere vragen: Wat betekent Nederland. Welke stad ligt er in de Randstad. Van wie is dit standbeeld (Willem van Oranje). Hoe lang bestaat Nederland ongeveer. Welke kolonie van Nederland werd in 1975 onafhankelijk. Wat is de functie van deze mevrouw (Femke Halsema).
Ik heb de inburgeringsvragen ook aan mijn moeder voorgelegd. Die is vanaf nu geen Nederlander meer. Die had nog wel geweten dat je tijdens de Nederlandse taalles geen Duits, Limburgs of Brabants leert. Maar als Salland een te kiezen optie was, had ze dat aangevinkt: ’t is immers haar taal.
Je vraagt je dan af wie er helemaal moet inburgeren. De makers van die vragen toch op z’n minst. Maar ook de bedenker van het antwoordbandje voor als je het koord van de alarmbel kwijt bent, mag wel terugge noar schoele.
Toets 1 voor dit, toets 2 voor dat, toets 3 voor zus en toets 4 voor zo.
De goede optie “ik ben mien koard kwiet” zat er niet tussen, dus heb ik als mantelzorgende zoonlief die namens de familie wel een nieuw koord in huize Knöldert zou krijgen, willekeurig voor 3 gekozen. Met dit als vervolg:
Toets 1 voor dit, toets 2 voor dat, toets 3 voor zus en toets 4 voor zo.
En toets 5 voor als je iemand aan de telefoon wilde.
Dan krijg je altijd heel aardige mevrouwen aan de telefoon. Die je overal wel mee verder willen helpen. Dus ik had haar al bijna gevraagd of zij toevallig ook weet hoe oud Nederlandse kinderen naar school gaan en waar je medicijnen op recept haalt, of Nederland groter is dan Marokko en of Veghel in aanmerking komt voor de grootste havenstad van ons land.
Maar ik durfde dat niet te doen. Stel dat ze zakte. Wie moet mijn moeder dan een nieuw halssnoer met alarmknop opsturen.
En zij kan er ook niks aan doen dat er een hoger opgeleide communicatiemedewerker in samenspraak met een econoom haar bedrijf ‘lean en agile’ (tot op het bot efficiënt) gemaakt heeft en dus alle charme er uit georganiseerd, zodat er een kil antwoordapparaat overblijft dat wel goedkoop maar niet functioneel meer is. “Maar goed dat u gebeld heeft” zij de mevrouw, “vanmiddag heeft uw moeder de alarmhalsband in huis. Want stel je voor dat ze valt, dan zou ze helemaal geen hulp kunnen inroepen.”
Dat zal die manager van haar een rotzorg zijn. Wedden dat die wél een voldoende voor de inburgeringstoets zou halen?
Nog een belachelijke inburgeringsvraag, die een kennis van mij voorgelegd kreeg. Ze wilde vanuit Taiwan naar Nederland komen om met haar Nederlandse vriend hier te gaan samenwonen. De vraag: hoe heet het voorwerp dat je legt tussen jouw boodschappen en die van een ander op de transportband bij de kassa in een supermarkt.
Ik ben benieuwd wie dat weet!
Een ‘argwaantje’?