De etappe Ciney – Luik was een makkie. Ik had mijn route van internet geplukt, van een Zwolse sponsortocht, die bood de optie een lus te maken langs de Ourthe. Dat trok me wel, want net als langs de Maas: als je met de stroom meegaat, daal je. En aangezien de weg langs de Ourthe ook echt dicht langs de Ourthe liep, was het een dag lang zoeven, meer remmen dan trappen. Ik was er zo!
Omdat de B&B een sleutelkastje had waarvan ik de pincode had, stond ik om 14.00 uur al onder de douche na een fietstocht van krap 100 kilometer. ‘Weet je wat?’ bedacht ik me, ‘ik zoek een stadswandeling op en dan ga ik die fietsen!’ Dat was snel geregeld, op internet vond ik een wandeling, die paste ik aan vanaf mijn B&B en even later zat ik zonder bagage voor een tocht van 15 kilometer weer op de fiets. Mijn navigatie wist precies waar ik zijn moest.
Nu is Luik geen Parijs en Parijs vond ik al tegenvallen. Dus toen ik in een stadspark op een eilandje in de Maas een rapper zijn publieke belangstelling van vijftien mensen hoorde vragen vooral allemaal naar voren naar het podium te komen, vond ik dat toch allemaal maar erg triestig. Ik kende Luik van de stad waar je vroeger dwars door heen crosste op weg naar de route du Soleil, ik herinnerde me de talloze viaducten war je dan doorheen vloog: beton en asfalt. Maar ik had gehoord dat als je er de tijd voor nam en een afslag naar het centrum nam, dat het dan best een mooie stad was. Nou, niet dus. De toeristische trappen (een stuk of 250 treden) die je overal in de brochures ziet, ach die zijn wel leuk, het uitzicht over de stad is ook niet verkeerd, de Maas die er dwars doorheen loopt is zelfs machtig. Maar als je nog een stedentrip wil maken: laat Luik links liggen.
Misschien is mijn chagrijn wel het gevolg van dat ik mijn kuit openhaalde aan de voorste tandwielen van mijn racefiets, waardoor ik op maar liefst vijf plekken tegelijk een bloedende wond opliep. Misschien vind ik Luik ook wel een klotenstad omdat ik er een dag later gezakkenrold werd en het verder zonder telefoon en bankpassen moest doen. Of misschien was ik eventueel wat in mineur omdat die stadswandeling niet klopte. Op een gegeven moment liep ik met fiets en al een stijl en smal onkruidpad op, schuurde mijn bovenbeen langs brandnetels en haalde mijn arm open aan bramenstruiken. Boven op de bult, aan de rand van een stadsparkplateau, had ik vijf stroompjes bloed op de kuit en zeven stroompjes bloed op mijn bovenarm.
Dat plateau weer af naar beneden ging via een wandelpad, zo stijl dat ik het niet eens durfde fietsen. Bezweet en bebloed kwam ik weer in de bewoonde wereld terecht. Gelukkig gapten ze mijn bankpasjes morgen pas, zodat ik bij een Marokkaans winkeltje nog terecht kon voor druiven, wortel en een pak appelsap. Met een brood erbij van de buurwinkel van mijn B&B was mijn avondeten daarmee weer geregeld.
Minimalistische maaltijd? Ik had het beter voor elkaar dan die zwerver die ik die dag al drie keer in de straat tegen het lijf was gelopen. Die had helemaal niks. Althans niet van mij.