Het idee van een ‘partner’ is dat je het een en ander samen doet. Als het partnerschap van lange duur is, sta je daar vaak niet meer bij stil. Samen eten, samen een ommetje maken, samen naar de dinsdagmarkt – vrees niet, ik ga niet alle gedeelde alledaagsheid in mijn intens burgerlijke bestaan opsommen. Maar samen glunderen in het donker verdient wél een speciale, eervolle vermelding. Zeker na gisteren.
Trouwe lezers weten dat de huisdichteres zich graag laat orgelen – als probate therapie tegen spanning en sleur. Gisteren gingen we voor zo’n behandeling naar Zutphen, waar in de Walburgiskerk het Henrick Baderorgel werd bespeeld door Geerten van de Wetering.
Ditmaal geen Bach of Buxtehude op het programma; het orgel voorzag in de muziek bij Rosita, een verloren gewaande maar onlangs herontdekte stomme film van Ernst Lubitsch uit 1923, met in de hoofdrol Mary Pickford, een van de eerste Holywood-diva’s. Ik zal niet pretenderen dat dit alles gesneden koek voor mij was toen ik de kerk betrad, maar de Zutphense schrijver Hans Heesen hield een onderhoudende inleiding en daarna vormden Rosita (op groot scherm) & Geerten een unieke combinatie.
Het verhaal heeft weinig om het lijf (losbollige Spaanse koning wordt bij het liederlijke carnaval van Sevilla verliefd op straatmadeliefje / protestzangeres Rosita, etc. etc.) maar de uitwerking was geestig en intelligent, met weinig eerbied voor kerk en monarchie. De massa-scènes waren hilarisch en het acteerwerk perfect, met alle schalkse knipoogjes en andere ‘sprekende’ mimiek van de stomme film. Ook in een stille, lege kerk zou ik volop hebben genoten.
Maar het was niet stil – geen moment: dat enorme orgel mocht al zijn kunstjes demonstreren. Het danste, huppelde, loeide, Carmen-de, giechelde en bonkte. En (wat een grootheid, die Van de Weetering!) nergens zaten beeld en geluid elkaar in de weg, integendeel, ze versterkten elkaar.
Ik kon moeilijk inschatten hoe intensief de rest van het publiek de voorstelling beleefde. Maar van één aanwezige wist ik het zeker. Af en toe keek ik opzij naar Sylvia en ja hoor! Daar werd geglunderd in het donker. Eigenlijk waren mijn steelse blikken overbodig.
De film zat vol subtiele grapjes en kleine verrukkinkjes en telkens wist ik, ja, ik (bofkont) glunder niet alleen.