Goed bezig! Dat ik dat zo vaak denk tegenwoordig komt door Svetlana.
Eind juli liep ik hier in het dorp langs het voormalige bankgebouw waar zestig Oekraïense vluchtelingen tijdelijk zijn gehuisvest. Veel mensen hebben er amper weet van, ondanks dat vier dikke pilaren in het blauw-geel van de Oekraïense vlag zijn beschilderd. Het raam stond er wijd open en ik raakte aan de praat met Loek, een gemoedelijke vijftiger die namens de gemeente de opvang bestiert. Of ik misschien even wilde kijken binnen?
Binnen heersten rust, orde en vriendelijkheid. Ja, de meesten werkten overdag. Douches en wc’s waren schoon. In de keuken wreef een oudere man een poetsdoek over onzichtbare vegen op een kookplaat. Een vrouw haalde een geurig baksel uit de oven. Toen ik me tijdens de bezichtiging liet ontvallen dat ik leraar Engels was geweest, veerde Loek op. Goh…
Een dag later schoof ik nieuwsgierig aan bij Aleksandr, die op dinsdag- en donderdagavond Nederlands gaf. Er zaten zo’n vijftien vrouwen en enkele mannen, die zwoegden op uit het leven gegrepen zinnetjes als ‘Het is druk bij de kassa’ en ‘Mijn winkelwagentje zit vol’. Ik deed braaf mee en mocht uitleggen wat een ‘buurtsuper’ was. En wat was het verschil tussen ‘alstublieft’ en ‘alsjeblieft’? Oude instincten werden tot leven gewekt. En zo geef ik tegenwoordig op maandagavond Engels aan twee groepjes, beginners en gevorderden.
Als ik zeg beginners, bedoel ik dat ik ze de Engelse telwoorden leer, de dagen van de week, het alfabet, het rijtje van ‘to be’. Ik word steeds beter in mimen (happy/sad; noisy/quiet). We hebben dikke pret – ik trek aan mijn oorlelletje voor ‘ear’ of woel als een malloot door mijn ‘hair’. Zulke tweeklanken vinden ze trouwens moeilijk, evenals het verschil tussen ‘wet’ en ‘vet’. ‘Natte dierenarts’ zeggen ze als twee identieke woorden.
Sommige vreemde talen zijn vreemder dan andere. Ik heb online een paar lesjes Oekraïens gedaan en sindsdien heb ik oneindig veel begrip voor hun worsteling. Mijn speekselproductie bij ж, з, х, ц, щ, ч en ш loopt de spuigaten uit. Als beloning is er hun verbazing als ik ніс (neus) tot een goed einde breng of ‘mouth’ laat volgen door de vertaling рот (spreek uit ‘rot’).
Met de gevorderden zijn echte gesprekken mogelijk. Ze zijn ijverig, slim en gedisciplineerd. Soms voelt het voor mij wel als eierenlopen. Ik hoed me voor de beruchte Hollandse directheid (‘Do you have PTSS?’ / ‘What was it like when bombs were raining down?’) maar ook een onschuldige vraag over familie zou met wat pech teveel kunnen zijn. Dus voorlopig – tot ik ze beter ken – laat ik de oorlog de oorlog en praat ik liever over hun werk bij het reusachtige distributiecentrum van Wehkamp of de disco-dreunen bij het dorpsfeest.
Onvermijdelijk denk ik af en toe aan de verkiezingscampagne, waar ‘grip op migratie’ en ‘grenzen stellen’ speerpunt zijn. Daar worden duizenden vluchtelingen teruggebracht tot statistieken en staafdiagrammen. Hier zie ik van nabij welke hindernissen ze moeten overwinnen om zich een andere cultuur eigen te maken.
“Wat betekent ‘Goed bezig!’?” Vroeg Svetlana na de Engelse les. Ik stak een duim op. ‘Ga zo door, je doet het goed.’ Een man had het haar vanaf een terras toegeroepen toen zij met een vriendin langs kwam joggen. Een bewonderaar dus? Ik vertelde dat het ook sarcastisch kon worden gebruikt. Je loopt met een vuilniszak naar de container en als je omkijkt zie je een spoor van afval dat uit een scheur is ontsnapt – koffieprut, eierschalen, een luier, kattengrit. Ik legde uit dat er een Nederlands menstype bestaat dat dan in het voorbijgaan ‘Goed bezig!’ roept.
Leedvermaak! Een soort humor, voegde ik eraan toe, maar of deze inburgeringsles overkwam betwijfel ik.
Marius Jaspers schreef deze column in opdracht van Straatjournaal