Ooit zat ik in een kano en wist ik van toeten noch blazen. Een jaar of 12 waren we, we lazen Kuifje, Winnetou, Arendsoog, Lucky Luke en de Kameleon en hadden heus wel door dat mensen vooroordelen hebben en dat een interpretatie van een ander je niet dwars hoefde te zitten.
Andere tijden, waarvan we leren. De Kameleon was fijn maar conservatief en zat ramvol traditionele genderrollen. In Kuifje en Lucky Luke zag ik Afrikanen en native Amerikanen in uitvergrote clichés zoals sommigen het leven zwart-wit afschilderden, vooral Hergé kon er wat van. Wederom, andere tijden waarin men roekelozer omging met stigma’s. Het leven en vooral cartoons zitten vol met zulke stereotypen, je ontkomt er niet aan, alle soorten komen voorbij in hun rolpatroon bevestigende dogma’s. Clichés zijn er niet voor niks, ze hebben met de gemene deler te maken en met kortzichtigheid.
Uitvergrotingen in een tijd waarin men alles dat anders was dan ze gewend waren neerzette zoals men het zag. Soms discriminerend, soms naïef, voor sommigen beledigend, maar ook vaak humoristisch. Het is maar net hoe je ermee omgaat, zelf vertik ik het om me beledigd te voelen, het heeft geen nut, bovendien is het de eer van een ander.
Zo gaat dat in de tijd, door overlevering worden we eraan herinnerd en nu mogen we er best wat van vinden. Uitbannen heeft geen nut, het ligt in het verleden, Mein Kampf en de bijbel moet je ook niet verbieden. Van fouten leer je vooral wanneer je ze onder ogen ziet.
Wij werden ook gezien als domme boeren die achterliepen, provinciale minkukels die niet eens Nederlands konden prieten. Door onze verschijning en afkomst kwamen we sommige tenten niet eens binnen, sneu gedoe. Gelukkig is dat een milde vorm en kun je het niet vergelijken met keiharde segregatie en discriminatie, maar toch, we hebben de ultra light-versie geproefd. Ik voelde me soms ook een neger, een patjakker of een gehandicapte homo, maar ik trok me er vooral geen ene flikker van aan. Een schuimend glas bier valt op tussen dode pilseners, simpel. Ik weet hoe het gaat en heb natuurlijk makkelijk lullen als enge, witte, heteroseksuele Europese mannetjes-aap, die heus wel weet dat we eender zijn.
Nationaal Park Weerribben-Wieden in de kop van Overijssel is een weergaloze plek vol natuurschoon. We hadden ons al een tijdje verheugd op deze schoolreis. Het was warm en we zaten met zwemkleren aan te sudderen op het water, na een educatieve sessie met een Crocodile Dundee-achtige local mochten we vrij uit de laagveenmoerassen verkennen. In de kano hing plots een ijzerachtige lucht, ik keek nog of ik niet te hard roeide met m’n peddels van essen. De lucht van wrijving door brute spierkracht kan namelijk merkwaardig rieken. Maar dat was het niet. Wel had ik gezien dat m’n bootgenoot een flinke dot wol in haar zwembroek had. Ze zat achter me en m’n rug kreeg bijna een niesbui.
We dobberden over trekgaten en ontweken kraggen en zagen krabbenscheer, wilgenroosjes en windes. We ouwehoerden en hadden schik om simpele dingen, we hadden verdomme bijna zomervakantie.
Veenpluis, dopheide, blaasjeskruid en zonnedauw, moeder aarde grossierde in vreemde kostgangers in z’n growshop. Sierlijke witsnuitlibellen, vuurvlinders, de groene glazenmaker, donkere waterjuffers…namen die exotischer klonken dan de namen van m’n klasgenoten. We genoten met een keiharde G. De snor, karekiet en wielewaal spotten met de zwaartekracht en ik keilde kiezelstenen over de waterspiegel alsof ik Jezus was.
Gaandeweg stonk het als een otter, alsof er turf op de ribben lag te dampen. We raakten er stuurloos van en gleden pardoes richting een eendenkooi alwaar we lelijk vast kwamen te zitten in het verruigde rietland. Daar zagen we dat de dot wol bloedde.
Een klasgenoot was rijp geworden en de jongens dachten dat het kwam door de splinters in haar peddel. Onschuldige naïviteit van slecht voorgelichte rekeltjes die slechts een ‘TUK’ hadden besnuffeld in het fietsenhok. Voorlichting kregen we te laat, dat gold voor de een harder dan de ander.
Er werd geginnegapt en gegiecheld. De Wicher, een mooie spinnenkopmolen, draaide ferme slagen en we dobberden voorbij in onze kano’s die gedegradeerd waren tot fluisterboten. We voeren langs stapels dekriet en werden begeleid door elzen, essen en lijsterbessen. Een trui had het bloeden gestelpt, het lag warm in haar schoot en het begon ons te dagen.
In de bus terug naar Luttenberg waren we uitgelaten en nog lang niet moe. De meester zat voorin en was zo geradbraakt als een marathonloper op klompen. Hij was ons lang niet de baas en had de hoop al voor de herfstvakantie opgegeven. ‘Just an illusion’ van BZN schalde door de boxen en met ‘Mississippi’ van Pussycat deinde de DAF autobus op z’n tandvlees. De Village People was ruig en Boney M. niet Duits…we gingen nog lang niet naar huis. Ter hoogte van Witte Paarden en Tuk vraten we patat met mayonaise en voelden we ons ome Arie op Safari. Het was een mooie dag, eentje met avondrood.
Met een rode nek en een dobberend gevoel, alsof m’n bed een vlot was, gleed ik die avond weg in dromenland. We hadden een boel geleerd over de natuur, het leven lachte ons toe in al z’n glorie.
Welterusten,
kop in’ kussen,
gat in’t stro,
sloap ie zo…